ECLI:NL:RBDHA:2020:6672
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eisers, een Myanmarees gezin, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hebben een beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eisers in het bezit waren van een Duits Schengenvisum.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Nederland niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een visum afgegeven namens Nederland. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de familiebanden van eisers met familieleden in Nederland niet voldoende zijn om af te wijken van de verantwoordelijkheidsbepaling in de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van eisers kennelijk ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft benadrukt dat de intentie van de eisers om in Nederland asiel aan te vragen niet bepalend is voor de vaststelling van het verantwoordelijke land volgens de Dublinverordening. De rechtbank heeft geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk blijft voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eisers.