Op 14 januari 2020 heeft de politierechter in de rechtbank Den Haag een vordering tot gijzeling behandeld, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering was gebaseerd op een ontnemingsmaatregel die eerder was opgelegd aan de veroordeelde, die in 2012 was veroordeeld tot betaling van € 12.000,- aan de Staat. De officier van justitie had verzocht om verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang, maar met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) op 1 januari 2020, was artikel 577c Sv komen te vervallen. In plaats daarvan is artikel 6:6:25 Sv van toepassing, dat bepaalt dat de officier van justitie een vordering kan indienen voor gijzeling indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt.
De raadkamer had de vordering eerder behandeld, maar de veroordeelde was niet verschenen. De politierechter heeft de vordering op 14 januari 2020 behandeld, waarbij de veroordeelde opnieuw niet aanwezig was. De officier van justitie stelde dat de veroordeelde niet had voldaan aan zijn betalingsverplichtingen, ondanks herhaalde aanmaningen. De veroordeelde had aangegeven € 200,- per maand te kunnen aflossen, maar had geen enkele betaling verricht.
De politierechter oordeelde dat de vordering tot gijzeling in beginsel toewijsbaar was, gezien de omstandigheden. De duur van de gijzeling werd vastgesteld op 120 dagen, rekening houdend met de hoogte van het bedrag waarvoor verhaal werd gezocht en eerdere beslissingen van de rechtbank. De politierechter machtigde de officier van justitie om het dwangmiddel gijzeling toe te passen voor de vastgestelde duur.