ECLI:NL:RBDHA:2020:668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
19/164 09/655668-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gijzeling ex artikel 6:6:25 Sv na inwerkingtreding Wet USB

Op 14 januari 2020 heeft de politierechter in de rechtbank Den Haag een vordering tot gijzeling behandeld, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering was gebaseerd op een ontnemingsmaatregel die eerder was opgelegd aan de veroordeelde, die in 2012 was veroordeeld tot betaling van € 12.000,- aan de Staat. De officier van justitie had verzocht om verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang, maar met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) op 1 januari 2020, was artikel 577c Sv komen te vervallen. In plaats daarvan is artikel 6:6:25 Sv van toepassing, dat bepaalt dat de officier van justitie een vordering kan indienen voor gijzeling indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt.

De raadkamer had de vordering eerder behandeld, maar de veroordeelde was niet verschenen. De politierechter heeft de vordering op 14 januari 2020 behandeld, waarbij de veroordeelde opnieuw niet aanwezig was. De officier van justitie stelde dat de veroordeelde niet had voldaan aan zijn betalingsverplichtingen, ondanks herhaalde aanmaningen. De veroordeelde had aangegeven € 200,- per maand te kunnen aflossen, maar had geen enkele betaling verricht.

De politierechter oordeelde dat de vordering tot gijzeling in beginsel toewijsbaar was, gezien de omstandigheden. De duur van de gijzeling werd vastgesteld op 120 dagen, rekening houdend met de hoogte van het bedrag waarvoor verhaal werd gezocht en eerdere beslissingen van de rechtbank. De politierechter machtigde de officier van justitie om het dwangmiddel gijzeling toe te passen voor de vastgestelde duur.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/655668-11
Raadkamernummer: 19/1654
Beslissing van de politierechter in de rechtbank Den Haag op de vordering ex artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
[adres].

Inleiding

Aan de veroordeelde is bij vonnis van 18 september 2012 door de politierechter in deze rechtbank een maatregel opgelegd tot betaling van een geldbedrag van € 12.000,- aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: ontnemingsmaatregel). Dit vonnis is op 3 oktober 2012 onherroepelijk geworden. De officier van justitie heeft een schriftelijke vordering ingediend, gedateerd 2 mei 2019, die strekt tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang, ex artikel 577c, eerste lid, Sv (oud), voor de duur van 180 dagen.

De procedure

De raadkamer van de rechtbank heeft de vordering op 20 augustus 2019 ter openbare zitting behandeld, in aanwezigheid van de veroordeelde. De behandeling is toen aangehouden voor onbepaalde tijd, opdat de veroordeelde de kans zou krijgen om binnen drie maanden een betalingsregeling te treffen met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Vervolgens heeft de raadkamer de vordering behandeld ter openbare zitting van 5 november 2019, waar de veroordeelde niet aanwezig was. De behandeling is wederom aangehouden, opdat de veroordeelde bij de behandeling aanwezig zou kunnen zijn. Vervolgens is de veroordeelde opgeroepen voor de openbare zitting van de raadkamer van 14 januari 2020.
Op 1 januari 2020 is de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (hierna: Wet USB) in werking getreden. Daarmee is artikel 577c Sv komen te vervallen. In plaats daarvan is gekomen artikel 6:6:25 Sv, waarin – kort gezegd – is bepaald dat de officier van justitie een vordering kan instellen om te worden gemachtigd het dwangmiddel gijzeling toe te passen jegens een veroordeelde indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt bij een ontnemingsmaatregel. Anders dan een vordering ex artikel 577c Sv, wordt die vordering ingesteld bij de rechtbank, dat wil zeggen: de politierechter of de meervoudige strafkamer, en dus niet de raadkamer van de rechtbank. Niet is voorzien in overgangsrecht voor vorderingen ex artikel 577c Sv die reeds aanhangig waren op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet USB.
Op 14 januari 2020 heeft de
politierechterde vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare terechtzitting, gehouden op de plaats en het tijdstip vermeld in de aan de veroordeelde verzonden oproeping voor de raadkamerzitting. De veroordeelde is daar niet verschenen, hoewel hij goed is opgeroepen. De politierechter heeft de vordering behandeld als ware het een vordering ex artikel 6:6:25 Sv. Door deze gang van zaken is de veroordeelde niet in zijn belangen is geschaad.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft in de schriftelijke vordering aangegeven dat de veroordeelde meermaals de mogelijkheid is geboden om een betalingsregeling te treffen. Hij heeft dit tot op heden niet gedaan, zoals blijkt uit een brief van het CJIB d.d. 4 november 2019. Deze informatie is nog steeds actueel. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 14 januari 2020 gevorderd dat de politierechter hem machtigt om het dwangmiddel gijzeling toe te passen jegens de veroordeelde voor de duur van 120 dagen.

Het standpunt van de veroordeelde

Tijdens de behandeling van de vordering op 20 augustus 2019 heeft de veroordeelde verklaard de mogelijkheid te hebben om € 200,- per maand af te lossen.

Het oordeel van de politierechter

De politierechter stelt vast staat dat de veroordeelde ondanks herhaalde aanmaningen in gebreke is gebleven te voldoen aan zijn betalingsverplichting. Volledig verhaal is niet mogelijk gebleken. Niet is gebleken dat de veroordeelde in een situatie van betalingsonmacht verkeert – integendeel: hij heeft verklaard € 200,- per maand te kunnen aflossen. Ondanks herhaalde toezeggingen heeft de veroordeelde echter nagelaten enige betaling te verrichten of een betalingsregeling te treffen. Daarmee is de vordering van de officier van justitie tot machtiging om gijzeling toe te passen in beginsel toewijsbaar. Over de duur van de gijzeling overweegt de politierechter het volgende.
Ingevolge artikel 6:6:25, vierde lid, Sv beloopt de duur van de gijzeling ten hoogste hetgeen door de strafrechter is bepaald bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel. Voor elke volle € 25,- van het bedrag waarvoor verhaal wordt gezocht door de officier van justitie, wordt niet meer dan één dag gijzeling opgelegd.
In het vonnis waarbij de ontnemingsmaatregel is opgelegd – dat dateert van vóór de inwerkingtreding van de Wet USB – is geen maximale duur van de gijzeling bepaald. Dat staat naar het oordeel van de politierechter echter niet in de weg aan toewijzing van de vordering van de officier van justitie. Een andere opvatting zou immers betekenen dat het niet langer mogelijk zou zijn een vrijheidsbenemend dwangmiddel toe te passen in geval van ontnemingsmaatregelen daterend van vóór de inwerkingtreding van de Wet USB. Niet kan worden aanvaard dat dat de bedoeling van de wetgever is geweest, in het bijzonder niet omdat de wetgever met de Wet USB nu juist heeft beoogd “de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen te optimaliseren”. [1] Zolang de duur van de gijzeling wordt bepaald op ten hoogste drie jaren – het onder het oude recht geldende maximum voor lijfsdwang – wordt de veroordeelde hierdoor ook niet in een nadeliger positie gebracht dan vóór de inwerkingtreding van de Wet USB. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling houdt de politierechter rekening met het genoemde maximum van één dag per € 25,- waarvoor verhaal wordt gezocht.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is de politierechter van oordeel dat de duur van de gijzeling 120 dagen dient te belopen. In het bijzonder heeft de politierechter daarbij gelet op de hoogte van het bedrag waarvoor verhaal wordt gezocht en de omstandigheid dat de rechtbank op 7 oktober 2014 al eens verlof heeft verleend tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 120 dagen.
Beslissing
De politierechter machtigt de officier van justitie het dwangmiddel gijzeling toe te passen jegens de veroordeelde voor de duur van 120 dagen.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. B.W. Mulder, politierechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.R. Klein, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2020.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2014/15, 34 086, nr. 3, p. 2.