ECLI:NL:RBDHA:2020:669
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende maatregel van verwijdering uit opvang
Op 23 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een verzoeker van onbekende nationaliteit. De zaak betreft een maatregel van verwijdering uit de extra begeleidings- en toezichtlocatie (ebtl) in Hoogeveen, opgelegd op basis van artikel 10 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva). Verweerder, het COa, stelde dat verzoeker zich agressief had gedragen, wat leidde tot de maatregel waarbij hem alle verstrekkingen, behalve ziektekosten, voor veertien dagen werden onthouden. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij weer tot de opvang zou worden toegelaten totdat op het beroep was beslist.
De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter oordeelde dat de maatregel van verwijdering in strijd was met het arrest van het Hof van Justitie van 12 november 2019 inzake Haqbin tegen België, waarin werd vastgesteld dat een lidstaat niet kan bepalen dat tot de sancties die aan een verzoeker kunnen worden opgelegd, een sanctie behoort waarbij de in artikel 2 van de Opvangrichtlijn bedoelde materiële opvangvoorzieningen worden ingetrokken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de opgelegde maatregel niet proportioneel was en dat de medische situatie van verzoeker niet was meegewogen in de besluitvorming.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoeker per direct werd toegelaten tot de ebtl in Hoogeveen totdat op het beroep met kenmerk 20/560 was beslist. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,--. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.