3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Het bewijs
Op 8 februari 2019, omstreeks 13.15 uur, stond [naam] op het Binnenhof in Den Haag bij de post ‘ingang Eerste Kamer’. Hij zag dat een man op hem af kwam gelopen. De man sprak hem aan en vroeg waar hij zich moest melden in verband met terrorisme. Ook zei de man:
‘Ik kom hier om een aanslag te plegen’. Hierop heeft [naam] de man zijn rugzak laten afdoen en hem aangehouden. Het bleek te gaan om [verdachte] .De verdachte is vervolgens naar het Buitenhof geleid, waar hij werd overgenomen door de politie. [verbalisant] stelde de verdachte enkele vragen, waarop hij antwoordde:
‘Ik word gedwarsboomd door de politiek! Ik kom hier om een aanslag te plegen!’.
Na de aanhouding van de verdachte werd het Binnenhof ontruimd.De politie zag dat de rugzak van de verdachte op korte afstand van de gevel van het gebouw van de Eerste Kamer lag. Direct boven de rugzak waren ramen aanwezig, waarachter meerdere personen stonden. Ook werden medewerkers van de Eerste Kamer en een gedeelte van het ministerie van Algemene Zaken naar een veilige zijde van het gebouw gedirigeerd.Door Tactisch Explosieven Verkenners is de rugzak van de verdachte onderzocht. Daarin zaten twee keukenmessen; één van 32 centimeter lang (met een lemmet van 20 centimeter) en één van 23 centimeter lang (met een lemmet van 11 centimeter).
Uit onderzochte beelden van bewakingscamera’s op en rond het Binnenhof is gebleken dat de verdachte om 13.00 uur vanaf het Plein in Den Haag naar en vervolgens over het Binnenhof liep. In het tijdsbestek van 13.02 uur tot 13.16 uur verliet de verdachte het Binnenhof en liep hij het Buitenhof op, waar hij op een bankje ging zitten. Even later liep de verdachte terug het Binnenhof op en sprak daar een dienstdoende marechaussee aan.
Uit onderzochte reisgegevens blijkt dat de verdachte die dag om 8.14 uur met de trein uit [plaats] is vertrokken en dat hij om 12.09 uur in Den Haag is aangekomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 8.15 uur met de trein uit [plaats] is vertrokken om naar Den Haag te gaan. De maandag ervoor
(rechtbank gaat uit van: op 4 februari 2019)had hij besloten om naar Den Haag te gaan om daar een aanslag te plegen. De verdachte heeft verder verklaard dat hij slachtoffer is van misbruik en wanorde. Hij had twee messen en wilde in Den Haag politici neersteken. Hij zou daarmee verder gaan, totdat hij zou worden neergeschoten. Hij wilde wraak en wilde zoveel mogelijk mensen meenemen.Op de vraag waarom de verdachte in Den Haag een aanslag wilde plegen heeft hij verklaard:
‘(…) hier is gewoon dat politieke verhaal. Hier zitten die lui’. Zijn doelwit waren politici in het algemeen, omdat zij de daders zijn.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij meende dat hij heel zijn leven lang al door apparatuur werd belaagd en dat hij vanwege dat onrecht op 4 februari 2019 het plan heeft opgevat om een zelfmoordaanslag te plegen. In de dagen daarna heeft hij daar nog over getwijfeld, maar op 8 februari 2019 heeft hij twee messen in zijn rugzak gestopt en is hij in de trein gestapt met het plan om het Binnenhof te bestormen met twee messen en daar politici neer te steken, zodat hij zelf zou worden neergeschoten.
Het oordeel van de rechtbank
De eerste vraag die aan de rechtbank voorligt is of het handelen van de verdachte aan te merken is als poging tot moord, dan wel doodslag, al dan niet begaan met een terroristisch oogmerk.
Voor een strafbare poging is vereist dat het voornemen van de verdachte tot het plegen van het misdrijf zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard en dat de verdachte gedragingen heeft verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Bepalend hierbij is of er gedragingen zijn verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Hiervoor is van belang dat ieder misdrijf zijn eigen beginhandelingen heeft. Daarom zal per delict moeten worden beoordeeld wat de karakteristieke handelingen zijn die voldoende zijn om tot een strafbare poging te concluderen.
Uit de verklaringen van de verdachte leidt de rechtbank af dat hij het plan had opgevat om op 8 februari 2019 zoveel mogelijk politici te doden en dat hij die dag met dat doel vanuit [plaats] met de trein naar Den Haag is gereisd, met twee messen in zijn rugzak, en daar naar het Binnenhof is gegaan. Hij heeft vervolgens enige tijd met die rugzak rondgelopen over en nabij het Binnenhof, op zoek naar politici.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor het uitvoeren van een voorgenomen levensdelict waarbij wordt beoogd te steken met messen, vereist dat de dader die messen ter hand neemt, zodat hij bij het zien van zijn beoogde slachtoffer meteen kan steken. Het ter hand nemen van de messen merkt de rechtbank dus aan als beginhandelingen van een dergelijk misdrijf. In het onderhavige geval is het zover echter niet gekomen. De verdachte liep over en nabij het Binnenhof met een afgesloten rugzak op zijn rug met daarin de twee messen, terwijl hij op zoek was naar of wachtte op politici. Die gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden beschouwd als gericht op voltooiing van het plegen van het door de verdachte voorgenomen levensdelict, omdat de verdachte niet direct zou kunnen steken met zijn messen als hij een politicus zou zien. Van een begin van uitvoering is dus geen sprake. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Vervolgens ligt de vraag voor of het handelen van de verdachte is aan te merken als het plegen van voorbereidingshandelingen (in de zin van artikel 96 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)) voor het plegen van moord, dan wel doodslag, te begaan met een terroristisch oogmerk.
In artikel 83a Sr wordt onder terroristisch oogmerk verstaan: “
het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen”.
In het kader van de beantwoording van de vraag of een misdrijf is begaan (of in dit geval: of is beoogd een misdrijf te begaan) met een terroristisch oogmerk is niet beslissend welk gevolg door de gedraging wel of niet kan worden verwezenlijkt, maar welk gevolg de dader met zijn gedraging daadwerkelijk beoogde. Hierbij staat voorop dat een terroristisch oogmerk niet hetzelfde is als iemands ideologische of religieuze motief of einddoel. Het gaat namelijk niet om de vraag waarom de daad wordt gepleegd, maar om wat de verdachte met zijn daad concreet wilde bereiken.
Uit de verklaringen van de verdachte leidt de rechtbank af dat hij meende al heel zijn leven door apparatuur te worden belaagd. Hij hield politici daarvoor verantwoordelijk en zag hen als daders. Hij wilde wraak nemen door politici te doden en is met dat doel met twee messen naar het Binnenhof in Den Haag gegaan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het Binnenhof in Den Haag onder meer de Eerste en Tweede Kamer en het ministerie van Algemene Zaken huisvest. De politici die daar werken maken deel uit van de fundamentele politieke structuur van Nederland. In het voornemen van de verdachte om die politici om het leven te brengen teneinde wraak te nemen op de overheid, ligt naar het oordeel van de rechtbank dan ook besloten dat de verdachte de fundamentele politieke structuur van Nederland ernstig wilde ontwrichten. De verdachte moet hebben begrepen dat het uitvoeren van dat voornemen die ernstige ontwrichting als noodzakelijk en dus ook door hem gewild gevolg zou hebben. Dat zijn voorgenomen daden ook (mede) waren ingegeven door andere motieven, namelijk de wens om uiteindelijk zelf om het leven te komen, doet hier niet aan af.
Het door de verdachte voorgenomen misdrijf merkt de rechtbank aan als moord, te begaan met een terroristisch oogmerk. Met het oogmerk om dat misdrijf voor te bereiden en/of te bevorderen heeft hij op 8 februari 2019 twee vleesmessen in een rugzak gedaan, is hij met die rugzak naar Den Haag afgereisd, en heeft hij over het Binnenhof gelopen op zoek naar politici om neer te steken. Aldus is sprake geweest van het zich gelegenheid, middelen of inlichtingen trachten te verschaffen en het voorhanden hebben van voorwerpen waarvan de verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het door hem voorgenomen misdrijf.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
Voor bewezenverklaring van een van de in artikel 285 Sr strafbaar gestelde vormen van bedreiging is steeds vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd ook zou worden uitgevoerd, alsmede dat het opzet van de verdachte op het wekken van die vrees was gericht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte naar het Binnenhof in Den Haag is gegaan met een rugzak met daarin twee vleesmessen en dat hij zich daar heeft gemeld met de woorden
‘Ik kom hier om een aanslag te plegen’. De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen marechaussee [naam] daarover op ambtsbelofte heeft gerelateerd. De rechtbank is van oordeel dat deze woorden, in de gegeven omstandigheden, bij politici die daarvan kennis zouden nemen in redelijkheid de vrees kon doen ontstaan dat de verdachte hen van het leven zou beroven. Ook acht de rechtbank de kans dat politici daarvan zouden kennisnemen, aanmerkelijk. Op en rond het Binnenhof werken immers, naar algemeen bekend is, vele politici. De verdachte heeft dan ook met zijn handelen minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat politici de bedreiging ter ore zou komen, zodat kan worden bewezen dat verdachte hen opzettelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Niet kan worden bewezen dat de verdachte daarbij, zoals is ten laste gelegd, handelde met een terroristisch oogmerk. Met die enkele bedreiging beoogde de verdachte immers nog niet de ontwrichting van de fundamentele politieke structuur. Mogelijk had de verdachte met die bedreiging wel het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken, zoals strafbaar is gesteld in artikel 285, vierde lid, Sr, maar dat is niet ten laste gelegd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van bedreiging in de zin van artikel 285, eerste lid, Sr, zodat ook het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.