ECLI:NL:RBDHA:2020:6788
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening gebiedsverbod opgelegd door burgemeester van Leidschendam-Voorburg
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een gebiedsverbod had gekregen van de burgemeester van Leidschendam-Voorburg. Het gebiedsverbod was opgelegd op 13 mei 2020 en gold tot 13 augustus 2020, met als doel de openbare orde te handhaven in de wijken waar verzoeker herhaaldelijk overlast had veroorzaakt. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 22 juni 2020 zijn beide partijen gehoord via een skype-verbinding.
De voorzieningenrechter overwoog dat het gebiedsverbod een vergaande maatregel is die in verhouding moet staan tot het te bereiken doel. De burgemeester had het gebiedsverbod opgelegd omdat verzoeker deel uitmaakte van een groep die de openbare orde verstoorde, en er was voldoende bewijs uit bestuurlijke rapportages van de politie dat verzoeker betrokken was bij incidenten in de betreffende wijken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester voldoende had onderbouwd waarom het gebiedsverbod gerechtvaardigd was en dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de burgemeester het gebiedsverbod terecht had opgelegd en dat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan de belangen van verzoeker. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er werd opgemerkt dat deze beslissing niet op een openbare zitting was uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.