In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Syrische eiseres, die niet tijdig door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is behandeld. De eiseres had op 7 november 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had eerder, op 19 december 2019, bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen. Echter, de staatssecretaris heeft deze termijn overschreden, wat aanleiding gaf tot het indienen van beroep door de eiseres op 7 februari 2020.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist, ondanks de coronamaatregelen die in maart 2020 van kracht werden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris al voor de coronacrisis had moeten voldoen aan de eerdere uitspraak en dat de argumenten over de coronamaatregelen niet voldoende waren om de overschrijding van de beslistermijn te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van de eiseres.
Daarnaast heeft de rechtbank een dwangsom opgelegd van € 200,- per dag voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. Ook is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de eiseres, vastgesteld op € 262,50. De uitspraak is gedaan door rechter E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier N. Joacim, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.