ECLI:NL:RBDHA:2020:6809
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing voorlopige voorziening asielaanvragen op grond van verantwoordelijkheidscriteria
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in twee verzoeken om voorlopige voorzieningen, ingediend door verzoekers, die asiel aanvragen in Nederland. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. S.R. Nohar, hebben tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk en Italië verantwoordelijk zouden zijn voor de behandeling van deze aanvragen.
De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verzoekers, nadat zij op hun recht ter zitting te worden gehoord zijn gewezen, niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van dit recht. Hierdoor heeft de rechtbank besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en de zaak op basis van de ingediende stukken te beoordelen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is zolang de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien er op dezelfde dag uitspraak is gedaan in de beroepen van verzoekers, zijn de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier mr. C.H. Gall. De uitspraak is nog niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal dat alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.