In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, die een V-nummer heeft, had op 20 april 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Hiertegen heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 30 juni 2020, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L.M. Straver, heeft de verzoeker aangegeven dat hij op 29 juni 2020 aangifte van mensenhandel heeft gedaan. De voorzieningenrechter heeft besloten het onderzoek in de beroepszaak te schorsen om partijen de gelegenheid te geven nadere informatie aan het dossier toe te voegen. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.F. van der Lubbe, heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat er op het beroep is beslist. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. T.R. Oosterhoff-Vos. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.