ECLI:NL:RBDHA:2020:6892
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening in asielzaken
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op verzoeken om voorlopige voorzieningen in asielzaken. De verzoeker, een Syrische man, had zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken gezien door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit was genomen op 27 februari 2020, met terugwerkende kracht tot 28 maart 2015. Daarnaast was de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De verzoeksters, de drie minderjarige dochters van de verzoeker, hadden ook aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die eveneens niet-ontvankelijk waren verklaard. Ook zij hebben beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen. De zitting vond plaats op 14 juli 2020, waarbij de verzoeker en zijn echtgenote aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigde. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter overwoog dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien er op dezelfde dag uitspraak was gedaan op de beroepszaken, was een voorlopige voorziening niet meer mogelijk. De verzoeken om voorlopige voorziening werden daarom afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, in aanwezigheid van griffier mr. M. Belhaj. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.