ECLI:NL:RBDHA:2020:700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor zandpakket in Alphen aan den Rijn

Op 4 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor het tijdelijk aanbrengen van een zandpakket in Alphen aan den Rijn. Verzoekers, bestaande uit vier personen, hadden bezwaar gemaakt tegen de vergunning die was verleend aan Synchroon B.V. voor een periode van één jaar. De verzoekers stelden dat de vergunde activiteiten onomkeerbaar zouden zijn en dat er een spoedeisend belang bestond bij het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een onomkeerbare situatie. De vergunning voorzag niet in het dempen en ontgraven van sloten, maar enkel in het aanbrengen van een talud en een zandpakket. Bovendien was de vergunning tijdelijk en diende de oorspronkelijke toestand na afloop van de vergunningperiode te worden hersteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat het tijdelijke gebruik van de gronden onomkeerbare gevolgen zou hebben voor hun belangen.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7947
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van
[verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] en [verzoeker 4], te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde mr. A.P. van Delden),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: [A] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Synchroon B.V., te Utrecht , vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. R.J.G. Bäcker)

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk aanbrengen van een zandpakket in verband met de voorbelasting van gronden in het [park] te [plaats] voor de periode van 1 jaar.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 23 december 2019 heeft de voorzieningenrechter verzoekers gevraagd aan te geven waarom de vergunde activiteiten naar hun mening onomkeerbaar zijn.
Verzoekers hebben hierop bij brief van 6 januari 2020 gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft bij brief van 7 januari 2020 verweerder verzocht hierop te reageren.
Bij brief van 14 januari 2020 heeft verweerder een schriftelijke reactie ingediend.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk aanbrengen van een zandpakket in verband met de voorbelasting van gronden in het [park] te [woonplaats] voor toekomstige woningen voor de periode van 1 jaar. Aan deze vergunning is als voorwaarde verbonden dat na deze termijn de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand moet worden hersteld in overeenstemming met de geldende regelgeving.
In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat, door de omgevingsvergunning voor de periode van 1 jaar te verlenen, de bestaande bestemming van de betreffende percelen gehandhaafd blijft.
4.1
Bij brief van 23 december 2019 heeft de voorzieningenrechter verzoekers gevraagd hun standpunt dat de vergunde activiteiten onomkeerbaar zijn nader te onderbouwen en aan te geven waarin de gevolgen van die activiteiten die plaatsvinden totdat op de bezwaarschriften is beslist zijn gelegen.
4.2
Verzoekers hebben bij brief van 6 januari 2020 aangevoerd dat een drainagesysteem wordt aangelegd, voorbelasting wordt aangebracht en dat sloten worden gedempt en ontgraven. Al deze activiteiten zijn volgens verzoekers naar hun aard onomkeerbaar en het is ondenkbaar dat de verticale drainage en de voorbelasting binnen de termijn waarvoor de vergunning is verleend weer wordt verwijderd. Het is de bedoeling dat de ondergrond inklinkt, hetgeen een blijvend gewijzigde situatie is, waarbij de locatie bouwrijp zal zijn gemaakt en niet meer geschikt is voor agrarische doeleinden. Bovendien leiden de werkzaamheden volgens verzoekers tot wijziging van de grondwaterstand zonder dat de onomkeerbare consequenties daarvan voor de niet-onderheide woningen van verzoekers zijn onderzocht.
4.3
Verweerder heeft er in zijn reactie van 14 januari 2020 op gewezen dat het primaire besluit betrekking heeft op een project dat voorziet in het aanbrengen van een talud waarbinnen een zandpakket wordt aangebracht. Via verticale drainage zal het grondwater versneld worden afgevoerd waardoor het inklinkproces van de grond wordt bespoedigd. De genoemde werkzaamheden staan een (eventuele) terugkeer naar het huidige en volgens het bestemmingsplan toegestane gebruik van de gronden niet in de weg. De oorspronkelijke situatie kan immers worden hersteld door het talud, het zand en de drainage te verwijderen, de gronden op de oorspronkelijke maaihoogte te brengen en de bovengrond in te zaaien, aldus verweerder.
5.1
Anders dan door verzoekers is betoogd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, omdat geen onomkeerbare situatie dreigt. Hierbij wordt in de eerste plaats in aanmerking genomen dat de verleende omgevingsvergunning, anders dan verzoekers hebben gesteld, niet voorziet in het dempen en ontgraven van sloten, maar dat slechts een talud wordt gerealiseerd waarbinnen een zandpakket wordt aangebracht en verticale drainage wordt aangebracht. Daarnaast heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.23, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door de omgevingsvergunning slechts tijdelijk te verlenen, en wel voor een periode van 1 jaar, waarna, zoals vermeld in het primaire besluit, de bestaande toestand van de percelen vóór de vergunningverlening dient te worden hersteld. Door het talud, het zand en de drainage te verwijderen, de gronden op de oorspronkelijke maaihoogte te brengen en de bovengrond in te zaaien kan de oorspronkelijke situatie worden hersteld. Van een blijvend gewijzigde situatie waarbij de locatie na ommekomst van de vergunde periode van een jaar niet meer geschikt is voor agrarische doeleinden, zoals verzoekers stellen, is de voorzieningenrechter dan ook niet gebleken.
5.2
Daarbij komt nog dat dit verzoek om voorlopige voorziening betrekking heeft op de bezwaarperiode. Indien en voor zover al sprake zou kunnen zijn van enige gevolgen van blijvende aard als gevolg van de vergunde activiteiten, zoals voor de grondwaterstand op de percelen van verzoekers, zullen die zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter naar verwachting niet gedurende de bezwaarperiode voordoen. Voor dit oordeel vindt de voorzieningenrechter voorts steun in de eigen stellingen van verzoekers, waar zij hebben aangevoerd dat de locatie aan het einde van de periode waarop de vergunning betrekking heeft niet meer geschikt is voor de oorspronkelijke bestemming. Die stelling impliceert immers dat eerder geen sprake is van onomkeerbare gevolgen.
5.3
Verzoekers hebben, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat het tijdelijke gebruik van de gronden gedurende de bezwaarprocedure onomkeerbare gevolgen zal hebben voor belangen die verzoekers treffen.
6. Nu verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, zal de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.