ECLI:NL:RBDHA:2020:7000
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en afwijzing van verblijfsvergunning op basis van middelenvereiste en gezinsleven
In deze zaak heeft eiseres, een Russische nationaliteit houdende vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij haar aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning werd afgewezen en haar verblijfsvergunning met terugwerkende kracht werd ingetrokken. Eiseres was in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die zij had verkregen op basis van haar huwelijk met een Turkse man. De staatssecretaris heeft de intrekking van de verblijfsvergunning gemotiveerd door te stellen dat eiseres en haar echtgenoot sinds 17 mei 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen, waardoor eiseres niet voldoet aan de middelenvereiste voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar echtgenoot inderdaad sinds de genoemde datum een uitkering ontvangen, en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht kon worden ingetrokken. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het gezinsleven niet in Turkije of Rusland kan worden voortgezet, maar de rechtbank oordeelt dat deze stelling niet onderbouwd is en daarom niet kan leiden tot de conclusie dat de intrekking in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.