ECLI:NL:RBDHA:2020:7000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/1994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en afwijzing van verblijfsvergunning op basis van middelenvereiste en gezinsleven

In deze zaak heeft eiseres, een Russische nationaliteit houdende vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij haar aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning werd afgewezen en haar verblijfsvergunning met terugwerkende kracht werd ingetrokken. Eiseres was in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die zij had verkregen op basis van haar huwelijk met een Turkse man. De staatssecretaris heeft de intrekking van de verblijfsvergunning gemotiveerd door te stellen dat eiseres en haar echtgenoot sinds 17 mei 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen, waardoor eiseres niet voldoet aan de middelenvereiste voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar echtgenoot inderdaad sinds de genoemde datum een uitkering ontvangen, en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht kon worden ingetrokken. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het gezinsleven niet in Turkije of Rusland kan worden voortgezet, maar de rechtbank oordeelt dat deze stelling niet onderbouwd is en daarom niet kan leiden tot de conclusie dat de intrekking in strijd is met artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/1994
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,
gemachtigde: mr. L.F. Portier,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Lorier.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 februari 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 2], de echtgenoot van eiseres.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Russische nationaliteit. Op 9 augustus 2014 is zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij haar echtgenoot. Haar echtgenoot heeft de Turkse nationaliteit. Samen hebben zij twee minderjarige kinderen, die zowel de Russische als de Turkse nationaliteit hebben. Op 25 juni 2019 heeft zij een aanvraag tot verlenging van haar verblijfsvergunning ingediend.
Bij besluit van 23 juli 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 17 mei 2016, omdat uit Suwinet is gebleken dat eiseres en haar echtgenoot vanaf die datum een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres en haar echtgenoot sinds 17 mei 2016 een uitkering ontvingen. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres daarom terecht ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf die datum. Omdat de vergunning is ingetrokken, kon van een verlenging van die vergunning geen sprake meer zijn, zodat de aanvraag om verlenging terecht is afgewezen. De stelling in beroep dat het gezinsleven niet in Turkije of Rusland kan worden voortgezet, omdat eiseres geen verblijfsvergunning voor Turkije heeft en haar echtgenoot niet voor Rusland, kan niet tot de conclusie leiden dat de intrekking in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [1] Deze stelling is immers in het geheel niet onderbouwd.
4. Verweerder heeft ook beoordeeld of eiseres, gelet op de in bezwaar overgelegde documenten met betrekking tot de nieuwe baan van haar echtgenoot, opnieuw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. In paragraaf B1/8.3.4 van de Vreemdelingencirculaire staat dat verweerder het volgende beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst: een kopie van de arbeidsovereenkomst, een recente werkgeversverklaring en kopieën van loonspecificaties over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat er in de besluitvormingsfase geen werkgeversverklaring is overgelegd en heeft de aanvraag daarom terecht afgewezen. In beroep is alsnog een werkgeversverklaring overgelegd, maar verweerder heeft ter zitting terecht opgemerkt dat op deze verklaring een andere werkgever staat dan op de eerder overgelegde arbeidsovereenkomst. Ook op grond van de thans beschikbare stukken zou eiseres niet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voldoen, zo bevestigde verweerder ter zitting.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden