ECLI:NL:RBDHA:2020:7035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderbijslag en onderhoudsbijdrage onder de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van kinderbijslag aan eiser, die niet aan zijn onderhoudsbijdrage had voldaan voor zijn zoon, geboren in Marokko. Eiser had kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon en ontving aanvankelijk een toekenning met ingang van het eerste kwartaal van 2019. Echter, bij een later besluit werd deze toekenning herroepen en werd eiser slechts kinderbijslag voor het tweede kwartaal van 2018 toegekend, omdat hij niet had voldaan aan de onderhoudsbijdrage van € 422,- per kwartaal voor de jaren 2018. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij aan zijn onderhoudsplicht had voldaan. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene Kinderbijslagwet en het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2018 terecht was vastgesteld op 70% van het maximale bedrag, conform de geldende regelgeving.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank om de kinderbijslag te verlagen en de onderhoudsbijdrage niet te honoreren, werd bevestigd. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is niet op een openbare zitting uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van het eerste kwartaal van 2019 kinderbijslag aan eiser toegekend ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
Bij besluit van 16 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen en beslist dat eiser tevens kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2018 ontvangt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 15 juni 2020 gesloten en er in deze brief op gewezen dat eiser, anders dan aangekondigd in het beroepschrift, geen stukken heeft overgelegd.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft op 3 januari 2019 kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 in Marokko. [minderjarige] is op 28 november 2018 ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Bij het primaire besluit heeft verweerder kinderbijslag aan eiser toegekend met ingang van het eerste kwartaal van 2019 en vastgesteld dat eiser over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2018 geen recht had op kinderbijslag.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en kinderbijslag aan eiser toegekend over het tweede kwartaal van 2018. Dit berust op het standpunt dat eiser in het tweede kwartaal van 2018 minstens € 422,- heeft bijgedragen in het onderhoud van [minderjarige] .
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij in 2018 aan zijn onderhoudsplicht heeft voldaan. Ook stelt eiser dat verweerder de hoogte van de toegekende kinderbijslag ten onrechte op 70% heeft vastgesteld.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de AKW heeft de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
5.2
In artikel 5, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag (Buk) is het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de AKW, € 433,- per kalenderkwartaal. Ingevolge het tweede lid wordt dit bedrag ieder jaar per 1 januari gewijzigd. In 2018 was dit bedrag € 422,- per kalenderkwartaal.
5.3
Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (het Verdrag) kunnen de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, bij ouderdom of aan nabestaanden, de uitkeringen bij overlijden en de kinderbijslagen verkregen op grond van de wettelijke regelingen van een van de Verdragsluitende Partijen, onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 26, 35a, 35b en 35d, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of het kind woont op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan die op het grondgebied waarvan het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, zich bevindt.
5.4
Op grond van artikel 35b, onder a, derde gedachtestreepje, van het Verdrag wordt de kinderbijslag die krachtens de Nederlandse wettelijke regelingen verschuldigd is voor kinderen die gewoonlijk in Marokko wonen voor de rechthebbenden verlaagd voor kinderen voor wie het recht in de periode van 2 januari 2018 tot en met 1 januari 2019 aanvangt, met een vast percentage van 30% van het in Nederland toegekende bedrag voor de gehele periode waarin aanspraak kan worden gemaakt.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de door eiser overgelegde stortings- en ontvangstbewijzen niet blijkt dat eiser over het eerste, derde en vierde kwartaal van 2018 heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage van € 422,- per kalenderkwartaal. Eiser heeft in beroep weliswaar gesteld dat hij aan de onderhoudsplicht heeft voldaan, maar eiser heeft die stelling niet met stukken of anderszins onderbouwd. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiser over het eerste, derde en vierde kwartaal van 2018 niet heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage van € 422,- per kalenderkwartaal ten behoeve van [minderjarige] . Aan eiser is dan ook terecht kinderbijslag over die kwartalen geweigerd. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte de hoogte van de toegekende kinderbijslag op 70% heeft vastgesteld, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Op grond van artikel 35b, onder a, derde gedachtestreepje, van het Verdrag heeft verweerder eisers recht over het tweede kwartaal van 2018 terecht op 70% van het maximale kinderbijslagbedrag vastgesteld.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder het recht op kinderbijslag van eiser terecht en op goede gronden heeft vastgesteld voor het tweede kwartaal van 2018.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 17 juli 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.