ECLI:NL:RBDHA:2020:7036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en toekenning WGA-vervolguitkering op medische en arbeidskundige gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering en de toekenning van een WGA-vervolguitkering. Eiser ontving sinds 17 juni 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze werd per 1 februari 2019 beëindigd op basis van een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser werd geacht 37,70% arbeidsongeschikt te zijn en kreeg een WGA-vervolguitkering toegewezen.

Eiser heeft tegen het besluit van de Uwv bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep stelde eiser dat het bestreden besluit ondeugdelijk was gemotiveerd en dat er ten onrechte geen verdere beperkingen waren erkend. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om aanvullende informatie van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige te verkrijgen. Na beoordeling van de medische rapporten en de argumenten van eiser, concludeerde de rechtbank dat de Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid correct was.

De rechtbank oordeelde dat de functies die aan eiser waren toegewezen, passend waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Uwv in de proceskosten van eiser, die op € 1.312,50 werden vastgesteld. Tevens werd bepaald dat de Uwv het door eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4697

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.L.M. Vreeswijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) die eiser ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving, per 1 februari 2019 beëindigd. Eiser is per die datum in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,70%.
Bij besluit van 18 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld een nadere reactie in te dienen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige op de in het proces-verbaal van de schorsing geformuleerde punten.
Bij brieven van 21 januari 2020 en 23 januari 2020 heeft verweerder schriftelijk gereageerd.
Bij brieven van 13 februari 2020 en 4 maart 2020 heeft eiser schriftelijk gereageerd.
Bij brief van 21 april 2020 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank schriftelijk gereageerd op eisers brieven.
Partijen hebben niet laten weten dat zij een nadere zitting wensen.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als teamlid bagageprocessen voor 40 uur per week voor KLM N.V. Op 21 juni 2014 is eiser voor dit werk uitgevallen met rugklachten. Eiser ontvangt sinds 17 juni 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.2
Naar aanleiding van een door de ex-werkgever van eiser aangevraagde herbeoordeling heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser bij het primaire besluit per 1 februari 2019 beëindigd en een WGA-vervolguitkering aan eiser toegekend.
2. Verweerder heeft in hetgeen in bezwaar is aangevoerd geen reden gezien het primaire besluit te herroepen en heeft het bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat eiser onveranderd 37,70% arbeidsongeschikt is.
3. Eiser voert in beroep aan dat het bestreden besluit op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd als gevolg waarvan het niet in stand kan blijven. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet meer beperkingen heeft toegekend en dat geen (adequate) urenbeperking in acht is genomen. Tevens stelt eiser zich in beroep op het standpunt dat de geschiktheid van de functies door de arbeidsdeskundige op een aantal punten niet (voldoende) dragend is onderbouwd. Deze beroepsgronden zal de rechtbank hieronder, bij de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit, nader weergeven.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
Op 21 november 2018 heeft de primaire arts, onder supervisie van een verzekeringsarts, eiser op het spreekuur gezien, waarbij een psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. Aan de hand van haar bevindingen heeft de primaire arts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin zij de beperkingen van eiser heeft vastgelegd. Deze beperkingen houden met name verband met de rug- en knieklachten van eiser en de psychische problemen waarvan hij last heeft. Uit de FML, gedateerd
23 november 2018, volgt dat beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
4.3
Naar aanleiding van het door eiser gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 17 juni 2019 een rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire arts. Uit zijn rapport volgt dat hij, naast dossierstudie, een lichamelijk en psychisch onderzoek bij eiser heeft verricht. Tevens heeft hij de opgevraagde medische informatie – een brief van psychiater [psychiater] van
19 februari 2019 – bij zijn oordeelsvorming betrokken. Ter zitting is naar voren gekomen dat de verzekeringsarts b&b eisers beperking op beoordelingspunt 5.9 (afwisseling van houding) verkeerd heeft beoordeeld. Gelet hierop en eisers standpunt dat hij een beperking op dit beoordelingspunt wel reëel acht, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
4.4
De rechtbank heeft verweerder verzocht een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b over eisers beperking ten aanzien van afwisseling van houding in te brengen. Bij brief van 21 januari 2020 heeft verweerder het rapport van 21 januari 2020 van de verzekeringsarts b&b overgelegd. De verzekeringsarts b&b stelt in dit rapport dat de beperking op beoordelingspunt 5.9 bij nader inzien ten onrechte is opgenomen in de FML. Het is van belang dat eiser voldoende kan afwisselen van zitten met lopen of staan, maar een specifieke volgorde is niet aan de orde. In het geval van eiser is de gebruikelijke afwisseling in zitten, staan en lopen reeds aangegeven in de FML. De verzekeringsarts b&b heeft op
21 januari 2020 een nieuwe FML opgesteld, waarbij de beperking op beoordelingspunt 5.9 is komen te vervallen. In zijn rapport van 17 april 2020 stelt de verzekeringsarts b&b verder dat in de door eiser aangehaalde rapporten van verzekeringsartsen [verzekeringsarts 1] van
17 augustus 2017 en [verzekeringsarts 2] van 21 november 2018 in het kader van eerdere WIA-procedures wordt gesteld dat er voldoende afwisseling van houding moet worden aangenomen, zitten met lopen of staan, maar dat dit geen specifieke volgorde inhoudt. Zonder nadere toelichting is de gebruikelijke afwisseling het uitgangspunt. Het noteren van afwisseling van houding in een bepaalde volgorde betekent zonder nadere toelichting niet dat die volgorde ook vereist is, het betreft slechts de wijze van noteren, aldus de verzekeringsarts b&b. Uit de onderzoeksverslagen van deze verzekeringsartsen komen geen argumenten naar voren die een expliciete volgorde in de afwisseling van houding onderbouwen.
4.5
Eiser heeft bij brief van 13 februari 2020 gereageerd. Hij betoogt dat wel degelijk een specifieke eis bestaat aan de volgorde van het afwisselen van de houding. Eiser verwijst hierbij naar de rapporten van verzekeringsartsen [verzekeringsarts 1] en [verzekeringsarts 2] . Verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] heeft een beperking op beoordelingspunt 5.9 aangenomen met de toelichting: “voldoende kunnen afwisselen van zitten met lopen of staan”. Verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] heeft deze beperking overgenomen. Bij eiser moet zitten worden afgewisseld met staan of lopen. De verzekeringsarts b&b heeft miskend dat verzekeringsartsen [verzekeringsarts 1] en [verzekeringsarts 2] een specifieke volgorde in gedachten hadden.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek, aangevuld met de rapporten van de verzekeringsarts b&b van 21 januari 2020 en 17 april 2020, zorgvuldig is geweest. Zowel de primaire arts als de verzekeringsarts b&b hebben dossieronderzoek verricht en eiser psychisch en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft de medische informatie van de psychiater bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten.
4.7
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de psychische en lichamelijke beperkingen van eiser op een zorgvuldige wijze en in voldoende mate in kaart gebracht. De verzekeringsartsen hebben afdoende gemotiveerd dat de klachten van eiser niet dusdanig zijn dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Eiser valt namelijk niet in één van de uitzonderingscategorieën van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Er is immers geen sprake van een opname in het ziekenhuis of instelling, bedlegerigheid, ontbrekende lichamelijke zelfredzaamheid, of een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op grond van een ernstige psychische stoornis. Het feit dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid betekent dat benutbare mogelijkheden moeten worden aangenomen. Deze zijn vermeld in de FML. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat deze beperkingen van eiser niet juist zouden zijn vastgesteld. In bijna alle rubrieken zijn diverse beperkingen aangenomen op zowel psychisch als lichamelijk gebied. Niet gebleken is dat hiermee aan de lichamelijke en psychische gesteldheid van eiser tekort is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank lag het tegen voornoemde achtergrond op de weg van eiser om met objectieve medische informatie te komen op basis waarvan twijfel had kunnen ontstaan over de medische beoordeling. Dergelijke informatie heeft eiser niet in het geding gebracht. Met de in beroep ingebrachte rapporten van de verzekeringsarts b&b is de rechtbank van oordeel dat deze arts afdoende heeft gemotiveerd waarom geen beperking meer van toepassing is op beoordelingspunt 5.9 en dat de benodigde afwisseling van houding met de beperkingen ten aanzien van zitten, staan en lopen voldoende is ondervangen.
4.8
Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
5.1
Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige functies geduid. Het gaat om de functies productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), controleur, tester elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267060) en de als reserve geduide functies magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010).
5.2
Eiser kan zich met de arbeidskundige beoordeling niet verenigen. Hij acht de voor hem geduide functies productiemedewerker en wikkelaar niet geschikt. De functie productiemedewerker is niet geschikt omdat eiser een beperking heeft op beoordelingspunt 5.6 (gebogen en/of getordeerd actief zijn).
5.3
Eiser voert verder aan dat de functie productiemedewerker niet passend is gelet op eisers beperking op beoordelingspunt 5.9 (afwisseling van houding). Eiser moet voldoende kunnen afwisselen van zitten met lopen of staan. Ook de functie wikkelaar is niet passend gezien eisers beperking op dit punt. De arbeidsdeskundige overweegt in diens motivering dat er in deze functies voldoende mogelijkheid is tot vertreden. Uit de functiebeschrijving van productiemedewerker blijkt dat men aan een werktafel werkt en samen met een groep collega’s verantwoordelijk is voor het behalen van de weekproductie. Men verwerkt 60 tot 70 printplaten per dag met een hoge complexiteit, plaatst in 2 tot 50 minuten ca. 20 tot 500 componenten zeer zorgvuldig op de juiste plaats en werkt meestal volgens een vast patroon. Uit de toelichting bij beoordelingspunt 3.6 volgt dat men hele dagen met solderen bezig kan zijn. Gelet op het voorgaande acht eiser deze functie niet passend omdat hij zijn werk regelmatig moet kunnen onderbreken om zijn rug te laten recupereren en/of omdat zitten regelmatig moet worden afgewisseld met lopen of staan. Uit de functiebeschrijving van wikkelaar blijkt dat men aan een wikkelmachine werkt en met de handen koperen spoeltjes aan het wikkelen is. Men gebruikt de voeten voor pedaalbediening. Uit de functiebeschrijving volgt verder dat men voor 90% van de taken bezig is met het wikkelen van spoelen. Uit de motivering van de arbeidsdeskundige bij beoordelingspunt 1.9.6 volgt dat het werk seriematig is en voor 95% van de tijd bestaat uit spoelen wikkelen en afwerken volgens een vaste procedure. In de toelichting bij beoordelingspunt 4.3.8 staat dat tot 60 spoelen per uur op dezelfde manier worden gewikkeld en afgewerkt. Gelet op het voorgaande acht eiser deze functie evenmin passend omdat hij zijn werk regelmatig moet kunnen onderbreken om zijn rug te laten recupereren en/of omdat zitten regelmatig moet worden afgewisseld met lopen of staan.
5.4
In de motivering bij de signalering in het Resultaat functiebeoordeling stelt de arbeidsdeskundige dat eiser niet beperkt is door de verzekeringsarts op beoordelingspunt 5.6. Dit is onjuist omdat eiser in de FML wel beperkt is op dit punt door de verzekeringsarts. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld een reactie van de arbeidsdeskundige op eisers standpunt in te brengen.
5.5
Bij brief van 23 januari 2020 heeft verweerder een reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) ingebracht. In de functie productiemedewerker wordt tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 3 minuten achtereen gebogen gewerkt (in zittende positie, tot 30 graden). Eiser kan 2 maal per uur minder dan 5 minuten achtereen gebogen actief zijn. Na met de verzekeringsarts b&b te hebben overlegd, stelt de arbeidsdeskundige b&b dat de frequentie in de functie productiemedewerker weliswaar hoger is dan 2 maal per uur, maar dat de duurbelasting compensatie biedt waardoor er recuperatie kan optreden. Bovendien is deze belasting in zittende houding minder belastend. Door de zittende houding en daardoor bestaande afsteunmogelijkheden op het werkoppervlak is het licht vooroverbuigen van de romp minder fysiek belastend dan bij in staande houding vooroverbuigen zonder afsteunmogelijkheid, aldus de arbeidsdeskundige b&b. Uit zijn aanvullende reactie van 14 april 2020 volgt dat de arbeidsdeskundige b&b de verzekeringsarts b&b heeft gevraagd of eiser in staat is om gedurende 8 uur per dag ieder uur 5 maal 3 minuten aaneen 15 tot 30 graden voorovergebogen te werken vanuit zittende positie, ook al is er geen afsteunmogelijkheid. De verzekeringsarts b&b heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
5.6
Eiser betoogt dat de overschrijding op beoordelingspunt 5.6 niet toelaatbaar is nu in de functie productiemedewerker 5 maal per uur wordt gebogen. Dit is meer dan het dubbele van de toelaatbare frequentie gelet op eisers beperking. Eiser kan met zijn beperking in totaal 10 minuten gebogen werken. In de functie productiemedewerker moet echter 5 maal per uur 3 minuten worden gebogen, in totaal 15 minuten. Eiser moet dus een stuk langer gebogen werken. De buighoek is met eisers beperking aangemerkt als minimaal 15 graden. Eiser moet in deze functie echter 30 graden buigen. De stelling van de arbeidsdeskundige b&b dat de zittende houding minder belastend is en dat er een afsteunmogelijkheid is, wordt niet onderbouwd, aldus eiser.
5.7
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b met de rapporten van 23 januari 2020 en 14 april 2020 voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser op beoordelingspunt 5.6. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om het standpunt van eiser dat de functies productiemedewerker en wikkelaar niet geschikt zijn wegens zijn beperking op beoordelingspunt 5.9 te volgen. De rechtbank merkt op dat deze beperking in beroep is komen te vervallen en interpreteert eisers beroepsgrond aldus dat er in deze functies niet voldoende mogelijkheid is om af te wisselen van houding of te vertreden. Volgens de arbeidsdeskundige is eiser aangewezen op vooral zittend werk met voldoende mogelijkheid tot afwisseling in lopen en staan. In de functies is geen overschrijding op (duur)belasting in zitten, staan en lopen. Er is in deze functies voldoende mogelijkheid tot vertreden en ook is in frequentie en duur voldoende mogelijkheid om zitten te onderbreken en een wezenlijk andere belasting in lopen en/of staan te hebben waardoor recuperatie mogelijk is. De rechtbank acht de motivering van de arbeidsdeskundige op dit punt voldoende. Eisers betoog dat de functies niet geschikt zijn gelet op wat onder 5.3 is genoemd ten aanzien van de functiebeschrijvingen, volgt de rechtbank niet. Hieruit blijkt geenszins dat eiser geen mogelijkheid heeft om zitten af te wisselen met lopen en staan. Ook uit de omschrijving van de functies in het Resultaat functiebeoordeling blijkt naar oordeel van de rechtbank voldoende dat vertreden tijdens de werkzaamheden mogelijk is. De rechtbank acht beide functies dan ook passend.
5.8
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functies op goede gronden heeft gebruikt voor de schatting.
6. Dit alles betekent dat verweerder terecht en op goede gronden de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser met ingang van 1 februari 2019 heeft beëindigd en per die datum een WGA-vervolguitkering aan eiser heeft toegekend.
7. Met de rapporten van de verzekeringsarts b&b van 21 januari 2020 en 17 april 2020 en de rapporten van de arbeidsdeskundige b&b van 23 januari 2020 en 14 april 2020 heeft verweerder het bestreden besluit eerst in beroep van een toereikende motivering voorzien. Het is echter, gelet op het feit dat het arbeidsongeschiktheidspercentage niet is gewijzigd, niet aannemelijk dat eiser daardoor is benadeeld. Bovendien heeft eiser in beroep voldoende gelegenheid gehad zich alsnog uit te laten over de aangepaste FML en de nadere rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren en het bestreden besluit in stand te laten. Het beroep is ongegrond.
8. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen onder 7. is overwogen, wel aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de schorsing van het onderzoek, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet ook aanleiding om te bepalen dat verweerder op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is op 21 juli 2020 gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.