ECLI:NL:RBDHA:2020:7038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/1301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser, een Russische nationaliteit, op 17 februari 2020 beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend in verband met nareis op 27 juli 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is als verweerder aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van 90 dagen, zoals voorgeschreven door de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eiser heeft verweerder op 29 januari 2020 schriftelijk in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, waaronder artikel 8:54, dat de rechtbank de mogelijkheid biedt om het onderzoek te sluiten indien het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 256,-, en dient het betaalde griffierecht van € 178,- te worden vergoed.

De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden aangetekend binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [V-nummer]

van Russische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. F. Fonville)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 17 februari 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf in verband met nareis van 27 juli 2019.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Verweerder heeft op 31 maart 2020 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 1 april 2020 gereageerd.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) geldt in dit geval een beslistermijn van 90 dagen.
Verweerder heeft bij brief van 26 juli 2019 de ontvangst van de aanvraag van eiser bevestigd en tevens de beslistermijn met drie maanden verlengd. Verweerder heeft tevens medegedeeld dat het besluit op de aanvraag uiterlijk op 24 januari 2020, kan worden verwacht. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 29 januari 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Verweerder heeft op 31 maart 2020 om aanhouding verzocht in verband met de coronamaatregelen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling nog verder aan te houden. De coronamaatregelen zijn inmiddels versoepeld. Bovendien heeft verweerders motivering voor het verzoek niet zo zeer betrekking op nareiszaken (zoals die van eiser) maar op asielaanvragen en heeft verweerder niet aangegeven of fysiek contact in deze zaak is vereist. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen binnen een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen te nemen.
De rechtbank ziet voortaan, in lijn met inmiddels landelijk afgesproken beleid, in beginsel aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De aanvrager kan, indien de dwangsomperiode is verstreken zonder dat verweerder een besluit op de aanvraag heeft genomen, opnieuw beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
14. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 256,- (1 punt, wegingsfactor 0,5).
12. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het bezwaar gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.