Op 28 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Jemenitische eiser die asiel had aangevraagd in Nederland. De eiser, die tevens de Keniaanse nationaliteit bezit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn asielaanvraag op 3 mei 2020 was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij geen Keniaanse nationaliteit heeft, ondanks zijn beweringen dat hij deze niet kon hebben verkregen zonder zeven jaar onafgebroken verblijf in Kenia.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had opgemerkt dat de Duitse vertegenwoordiging in Abu Dhabi het Keniaanse paspoort van de eiser als echt had geverifieerd. De eiser had niet overtuigend aangetoond dat het Keniaanse paspoort vals was, en de bewijslast lag bij hem. De rechtbank concludeerde dat de eiser vaag en inconsistent had verklaard over de verkrijging van zijn paspoort en dat hij niet had aangetoond dat hij het paspoort op frauduleuze wijze had verkregen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris standhield. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.