ECLI:NL:RBDHA:2020:7081
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker van Tunesische nationaliteit. De verzoeker had op 2 juli 2020 beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 1 juli 2020 was genomen. In het verzoek om voorlopige voorziening ontbraken echter de gronden, wat in strijd is met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de verzoeker op 2 juli 2020 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen een week te herstellen. Op 15 juli 2020 heeft de verzoeker alsnog gronden ingediend, maar hij heeft geen reden opgegeven voor het eerdere verzuim. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten om het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.