ECLI:NL:RBDHA:2020:7081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
NL20.13388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker van Tunesische nationaliteit. De verzoeker had op 2 juli 2020 beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 1 juli 2020 was genomen. In het verzoek om voorlopige voorziening ontbraken echter de gronden, wat in strijd is met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de verzoeker op 2 juli 2020 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen een week te herstellen. Op 15 juli 2020 heeft de verzoeker alsnog gronden ingediend, maar hij heeft geen reden opgegeven voor het eerdere verzuim. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten om het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13388

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], geboren op [geboortedatum] , van Tunesische nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 2 juli 2020 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 1 juli 2020 (het bestreden besluit). Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet op grond van artikel 8:81, vierde lid, van de Awb) in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in het verzoekschrift de gronden van het verzoek vermelden. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank – na een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
3. Verzoeker heeft geen gronden vermeld in het verzoekschrift. De rechtbank heeft verzoeker op 2 juli 2020 verzocht om dit verzuim binnen één week te herstellen.
4. Verzoeker heeft op 15 juli 2020 alsnog gronden ingediend.
5. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
6. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.