ECLI:NL:RBDHA:2020:7149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/2569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning op basis van anonieme melding en bewijslastverdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning uitgebracht, gebaseerd op een anonieme melding dat eiseres al ruim acht maanden in Turkije verbleef, terwijl zij in de Basisregistratie Personen (BRP) als woonachtig in Nederland stond geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat de anonieme melding onvoldoende feitelijke grondslag bood voor de intrekking van de verblijfsvergunning, omdat er geen bewijs was dat de melding afkomstig was uit een betrouwbare bron. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet aan zijn bewijslast had voldaan en dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard en de rechtbank vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2569

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres,

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht vanaf 12 april 2018 ingetrokken en een terugkeerbesluit opgelegd.
Bij besluit van 27 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via videoverbinding, plaatsgevonden op 16 juli 2020.
Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is met ingang van 6 augustus 2007 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
2. Bij brief van 22 februari 2019 heeft verweerder een voornemen uitgebracht tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, naar aanleiding van een op
12 december 2018 ontvangen anonieme melding. In deze melding staat volgens verweerder dat eiseres al ruim acht maanden in Turkije verblijft, ondanks dat zij in de Basisregistratie Personen (BRP) als woonachtig in Nederland staat geregistreerd. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen en verweerder heeft haar gevraagd om zoveel mogelijk documenten te overleggen waaruit blijkt dat zij in deze periode toch in Nederland heeft verbleven.
3. Nadat verweerder geen reactie op het voornemen heeft ontvangen, is op grond van artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd per
12 april 2018 ingetrokken, omdat eiseres haar hoofdverblijf volgens verweerder per die datum buiten Nederland heeft gevestigd.
Bewijslastverdeling
4. Eiseres voert aan dat er onvoldoende bewijs aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, terwijl de bewijslast op verweerder rust. De anonieme melding is alleen een stelling van een onbekend persoon. Dat eiseres geen stukken heeft overgelegd om dit te weerspreken, is niet relevant omdat de bewijslast niet bij haar ligt. Daarom is het bestreden besluit volgens eiseres niet deugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen.
4.1.
Op grond van artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 20 van de Vw 2000, kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat een besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning een belastend karakter heeft. Om die reden ligt de bewijslast van de feitelijke grondslag daarvoor bij verweerder. Verweerder heeft twee bewijsmiddelen aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, namelijk de anonieme melding en het feit dat eiseres niet inhoudelijk heeft gereageerd op het voornemen. Niet in geschil is dat genoemde anonieme melding is gedaan. Zoals eiseres terecht aanvoert, is de anonieme melding slechts een stelling van een (voor haar) onbekend persoon. Er is gesteld noch gebleken dat de melding op enigerlei wijze is onderbouwd of afkomstig is uit een betrouwbare bron. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de melding daarom een indicatie dat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst en mocht dit voor verweerder ook reden vormen voor het starten van een onderzoek. Een dergelijke subjectieve aanwijzing alleen biedt echter onvoldoende feitelijke grondslag voor intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres. Daarbij is van belang dat eiseres volgens de BRP ten tijde van het nemen van het besluit nog steeds in Nederland woonachtig was. Deze registratie vormt een concrete en objectieve aanwijzing dat de melding niet juist is.
De rechtbank is van oordeel dat het uitblijven van een zienswijze en het niet-overleggen van stukken waaruit blijkt dat eiseres haar hoofdverblijf nog heeft in Nederland, als zodanig geen bewijs vormt dat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Ook is dit, gelet op de BRP-registratie onvoldoende om het vermoeden van verweerder te bevestigen. Anders dan verweerder stelt, is het niet aan eiseres om de twijfel aan haar hoofdverblijf in Nederland weg te nemen door stukken te overleggen. Deze last om het tegendeel te bewijzen komt pas op eiseres te rusten zodra verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan. Dat eiseres in bezwaar heeft aangeboden om stukken over te leggen (maar dat niet heeft gedaan), maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan zijn bewijslast voldaan en is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting, zal de rechtbank onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder ook in beroep geen concreet (nader) bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland zou hebben gevestigd. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting gesteld dat voorafgaand aan het primaire besluit nader onderzoek is verricht. Verweerder stelt namelijk dat hij de hem ter beschikking staande informatiebronnen heeft geraadpleegd op signalen van daadwerkelijk hoofdverblijf van eiseres in Nederland. Zo is Suwinet geraadpleegd op inkomstenbronnen, het Justitieel Documentatieregister (JDD) op contacten met politie en justitie en de IND-database (Indigo) op contactmomenten, verzoeken en aanvragen. De rechtbank stelt allereerst vast dat noch in het primaire noch in het bestreden besluit staat vermeld dat dit onderzoek is gedaan (voorafgaand aan de besluitvorming) en dat het besluit daar mede op is gebaseerd. Door alleen in het verweerschrift te stellen dat deze systemen zijn geraadpleegd en op zitting aan te geven dat dit een ‘vast handelspatroon’ is, is onvoldoende om dat aan te nemen. Afgezien daarvan heeft verweerder het resultaat van dit onderzoek ook niet overgelegd. Ter zitting is gesteld dat de resultaten ‘de twijfels van verweerder niet hebben weggenomen’. Naast de omstandigheid dat (ook) deze mededeling niet controleerbaar is, kan daaruit worden afgeleid dat dit onderzoek de twijfels (kennelijk) ook niet expliciet hebben bevestigd. Aangezien dit onderzoek de anonieme melding bevestigt noch ontkracht, heeft verweerder daarmee niet alsnog aan zijn bewijslast voldaan. Voor zover het nader onderzoek wel concrete aanwijzingen heeft opgeleverd dat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst, had het bovendien op de weg van verweerder gelegen om eiseres in de gelegenheid te stellen om hierop in de besluitvormingsfase te reageren. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de aanvullende motivering in het verweerschrift en zoals tijdens de zitting gedaan geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Conclusie
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van zes weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.M. van den Assem, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).