4.2.Vooropgesteld wordt dat een besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning een belastend karakter heeft. Om die reden ligt de bewijslast van de feitelijke grondslag daarvoor bij verweerder. Verweerder heeft twee bewijsmiddelen aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd, namelijk de anonieme melding en het feit dat eiseres niet inhoudelijk heeft gereageerd op het voornemen. Niet in geschil is dat genoemde anonieme melding is gedaan. Zoals eiseres terecht aanvoert, is de anonieme melding slechts een stelling van een (voor haar) onbekend persoon. Er is gesteld noch gebleken dat de melding op enigerlei wijze is onderbouwd of afkomstig is uit een betrouwbare bron. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de melding daarom een indicatie dat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst en mocht dit voor verweerder ook reden vormen voor het starten van een onderzoek. Een dergelijke subjectieve aanwijzing alleen biedt echter onvoldoende feitelijke grondslag voor intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres. Daarbij is van belang dat eiseres volgens de BRP ten tijde van het nemen van het besluit nog steeds in Nederland woonachtig was. Deze registratie vormt een concrete en objectieve aanwijzing dat de melding niet juist is.
De rechtbank is van oordeel dat het uitblijven van een zienswijze en het niet-overleggen van stukken waaruit blijkt dat eiseres haar hoofdverblijf nog heeft in Nederland, als zodanig geen bewijs vormt dat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Ook is dit, gelet op de BRP-registratie onvoldoende om het vermoeden van verweerder te bevestigen. Anders dan verweerder stelt, is het niet aan eiseres om de twijfel aan haar hoofdverblijf in Nederland weg te nemen door stukken te overleggen. Deze last om het tegendeel te bewijzen komt pas op eiseres te rusten zodra verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan. Dat eiseres in bezwaar heeft aangeboden om stukken over te leggen (maar dat niet heeft gedaan), maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan zijn bewijslast voldaan en is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting, zal de rechtbank onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder ook in beroep geen concreet (nader) bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland zou hebben gevestigd. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting gesteld dat voorafgaand aan het primaire besluit nader onderzoek is verricht. Verweerder stelt namelijk dat hij de hem ter beschikking staande informatiebronnen heeft geraadpleegd op signalen van daadwerkelijk hoofdverblijf van eiseres in Nederland. Zo is Suwinet geraadpleegd op inkomstenbronnen, het Justitieel Documentatieregister (JDD) op contacten met politie en justitie en de IND-database (Indigo) op contactmomenten, verzoeken en aanvragen. De rechtbank stelt allereerst vast dat noch in het primaire noch in het bestreden besluit staat vermeld dat dit onderzoek is gedaan (voorafgaand aan de besluitvorming) en dat het besluit daar mede op is gebaseerd. Door alleen in het verweerschrift te stellen dat deze systemen zijn geraadpleegd en op zitting aan te geven dat dit een ‘vast handelspatroon’ is, is onvoldoende om dat aan te nemen. Afgezien daarvan heeft verweerder het resultaat van dit onderzoek ook niet overgelegd. Ter zitting is gesteld dat de resultaten ‘de twijfels van verweerder niet hebben weggenomen’. Naast de omstandigheid dat (ook) deze mededeling niet controleerbaar is, kan daaruit worden afgeleid dat dit onderzoek de twijfels (kennelijk) ook niet expliciet hebben bevestigd. Aangezien dit onderzoek de anonieme melding bevestigt noch ontkracht, heeft verweerder daarmee niet alsnog aan zijn bewijslast voldaan. Voor zover het nader onderzoek wel concrete aanwijzingen heeft opgeleverd dat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst, had het bovendien op de weg van verweerder gelegen om eiseres in de gelegenheid te stellen om hierop in de besluitvormingsfase te reageren. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de aanvullende motivering in het verweerschrift en zoals tijdens de zitting gedaan geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van zes weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).