ECLI:NL:RBDHA:2020:7206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
NL20.12655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende vreemdelingenbewaring. Eiser, die stelt Eritrese nationaliteit te hebben, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, die op 3 juli 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgeheven. Het beroep omvatte tevens een verzoek om schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. Eiser voerde aan dat verweerder voorafgaand aan de opheffing van de bewaring had moeten volstaan met een lichter middel, aangezien hij had aangegeven te willen meewerken aan zijn vertrek. De rechtbank overwoog dat vreemdelingenbewaring een ultimum remedium is en dat de inbewaringstelling alleen kan plaatsvinden als dit evenredig en noodzakelijk is.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had gesteld dat er geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser had in het verleden niet voldaan aan de aanzegging om Nederland te verlaten en beschikte niet over de benodigde middelen om zelfstandig te vertrekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.12655
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 3 juli 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Eritrese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1991] .
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat verweerder voorafgaande aan de opheffing van de bewaring had moeten volstaan met een lichter middel. Het doel van een vreemdelingenbewaring is het voorkomen dat een vreemdeling zich onttrekt aan de uitzetting en het is een ultimum remedium. De inbewaringstelling van een vreemdeling met een geldige verblijfstitel in een andere lidstaat kan alleen plaatsvinden wanneer dit evenredig en noodzakelijk is. Eiser heeft meerdere malen te kennen gegeven dat hij wilde meewerken aan zijn vertrek. Uit zijn houding en medewerking had verweerder dan ook moeten opmaken dat er geen significant risico bestaat op onderduiken. Ten onrechte heeft verweerder het meest zware middel toegepast. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), van 6 september 2012.1
4. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 20152 en 10 april 20153 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20144.
5. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring toegelicht dat een lichter middel voor de daadwerkelijke effectuering van het vertrek van eiser niet is aangewezen. Eiser is in 2016 en in 2020 na de afwijzing van zijn asielaanvragen met onbekende bestemming vertrokken en heeft zich niet gehouden aan de aanzegging om Nederland te verlaten. Verweerder heeft verder toegelicht dat eiser weliswaar te kennen heeft gegeven zelfstandig naar Duitsland te willen vertrekken, maar dat hij geen inkomsten of financiële middelen heeft om zelfstandig te vertrekken en dat hij geen reisdocumenten heeft om binnen de Europese Unie te reizen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder mocht concluderen dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast met het oog op de overdracht aan Duitsland. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.