ECLI:NL:RBDHA:2020:7246
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- M. Eversteijn
- T.R. Oosterhoff-Vos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overeenkomst
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, was van mening dat zijn aanvraag niet op de juiste wijze was behandeld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had op 17 april 2020 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublin-overeenkomst. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 30 juni 2020 via een Skype-beeldverbinding, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter overwoog dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien de rechtbank op dezelfde dag het beroep in de bodemzaak (zaaknummer NL20.9150) ongegrond had verklaard, was er geen aanleiding meer voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. T.R. Oosterhoff-Vos. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.