ECLI:NL:RBDHA:2020:7365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.12547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling zonder rechtmatig verblijf en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Surinaamse nationaliteit te bezitten, is op 16 juni 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 29 juni 2020 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst voor het uitwisselen van stukken, waarna het onderzoek is gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de bewaring van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser heeft betwist dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering is, maar de rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure. De rechtbank heeft ook de medische situatie van eiser in overweging genomen, maar oordeelt dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij in het detentiecentrum niet de nodige medische zorg krijgt.

De rechtbank concludeert dat de bewaringsgronden voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 juli 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.12547
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst voor het uitwisselen van een nader stuk. Verweerder heeft dezelfde dag nog een nader stuk overgelegd. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Surinaamse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1957] .
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle bewaringsgronden betwist. Verweerder handhaaft alleen de zware gronden onder 3c en 3i en de lichte grond onder 4d. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de overige bewaringsgronden niet langer worden gehandhaafd. Verweerder kan bij de zware gronden die hij handhaaft, volstaan met een toelichting waaruit de feitelijk juistheid van die grond blijkt.3 Naar het oordeel van de rechtbank is bij grond 3c de feitelijk juistheid in de maatregel voldoende toegelicht. In de maatregel van bewaring staat vermeld dat eiser ongewenst is verklaard, maar dat deze ongewenstverklaring op 9 april 2020 is omgezet naar een licht inreisverbod voor de duur van twee jaar. Het inreisverbod van 9 april 2020 is opgenomen in het dossier en vermeldt dat eiser reeds eerder een terugkeerbesluit opgelegd heeft gekregen, maar niet heeft voldaan aan zijn terugkeerverplichting. Het terugkeerbesluit was aanvankelijk niet opgenomen in het dossier, met als gevolg dat de rechtbank niet kon vaststellen of het terugkeerbesluit ook daadwerkelijk aan eiser was uitgereikt. Verweerder heeft na de zitting alsnog het terugkeerbesluit in het digitale dossier geplaatst. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit deel uitmaakte van de ongewenstverklaring van 13 februari 2012, is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke juistheid van grond 3c voldoende is toegelicht. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat niet is gebleken dat eiser na 13 februari 2012 is vertrokken uit Nederland. Eiser heeft tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling zelf verklaard dat hij al dertig jaar in Nederland verblijft. Daarnaast is ook de lichte grond onder 4d naar het oordeel van de rechtbank terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Weliswaar heeft eiser verklaard dat hij bij familie kan verblijven, maar eiser heeft deze stelling niet met stukken onderbouwd. Dat de familie van eiser genoeg geld ter beschikking heeft, betekent niet dat eiser over voldoende middelen beschikt. Het inkomen waarover eiser zelf beschikt is bepalend voor de vraag of hij voldoende middelen van bestaan heeft.4 De bewaringsgronden onder 3c en 4d zijn samen voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel dus al dragen. De overige gronden van de bewaring behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Het eerste vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020. Tijdens het gesprek heeft de regievoerder aangegeven dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) een laissez-passer (lp) voor eiser gaat aanvragen. Deze lp- aanvraag is op 25 juni 2020 ingevuld en zal op 1 juli 2020 naar de Surinaamse autoriteiten worden gestuurd. In verband met de coronamaatregelen is dit de eerste mogelijke datum. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gehandeld. Wat betreft het zicht op uitzetting is de rechtbank van oordeel dat het niet op korte termijn kunnen vliegen naar Suriname vanwege het coronavirus in het geval van eiser (vooralsnog) een tijdelijke belemmering is. Niet is uitgesloten dat binnen afzienbare tijd weer uitzettingen mogelijk worden naar Suriname. Bovendien is het op dit moment nog niet relevant of het mogelijk is om naar Suriname te vliegen, er dient eerst een lp te worden afgegeven door de vertegenwoordiging van Suriname. Pas daarna kan er een vlucht voor eiser worden geboekt en is relevant of de reisbeperkingen nog gelden en zo ja, wat dit betekent voor het zicht op uitzetting. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de Surinaamse autoriteiten niet binnen een redelijke termijn een lp voor eiser zullen verstrekken. De stelling van eiser dat er geen presentaties plaatsvinden bij de Surinaamse autoriteiten is niet onderbouwd. Bovendien zijn veel landen inmiddels bezig met het versoepelen van de coronamaatregelen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert verder aan hij in het detentiecentrum niet de medische behandeling kan krijgen die hij nodig heeft. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser een aantal stukken overgelegd. Uit één van die stukken blijkt dat eiser zijn afspraak op 25 juni 2020 in het Amsterdam UMC voor het maken van een scan heeft gemist.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet afdoende onderbouwd dat hij in het detentiecentrum niet de nodige medische zorg krijgt. Weliswaar blijkt uit de stukken dat eiser onder meer hartproblemen heeft en dat hij niet is verschenen op zijn afspraak op 25 juni 2020, maar daarmee is nog niet aangetoond dat de medische zorg in het detentiecentrum niet afdoende is. Uit de overgelegde stukken blijkt ook niet dat eiser detentieongeschikt wordt geacht en dat voortzetting van zijn detentie medisch onverantwoord is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met de een lichter middel. Eiser verblijft namelijk al zeer lang in Nederland. Daarnaast is er geen zicht op een presentatiedatum binnen een redelijke termijn en bestaan er gelet op de coronamaatregelen feitelijke belemmeringen voor de uitzetting. Tot slot wijst eiser nog op zijn medische situatie.
9. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden
van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.5 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 5 heeft geoordeeld ontbreekt het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet en is het op dit moment voor eiser niet relevant dat er geen vluchten naar Suriname gaan. Ook is de rechtbank, onder verwijzing naar rechtsoverweging 7, van oordeel dat de medische situatie van eiser niet maakt dat verweerder moet volstaan met een lichter middel. In het feit dat eiser al zeer lang in Nederland verblijft, ziet de rechtbank ook geen reden voor het opleggen van een lichter middel. Deze omstandigheid bevestigt juist dat eiser niet van plan is om zelf te vertrekken, omdat hij dit eerder ook niet heeft gedaan. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat een lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
5 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.