ECLI:NL:RBDHA:2020:7384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
8378490 CV EXPL 20-735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van parkeerkosten en buitengerechtelijke incassokosten na onrechtmatige parkeeractie

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, die een parkeeraccommodatie exploiteert, en een gedaagde, die zonder geldig parkeerbewijs de parkeeraccommodatie heeft verlaten. De eiser vorderde een hoofdsom van € 318,00, bestaande uit het tarief voor een verloren kaartje, aanvullende schadevergoeding, buitengerechtelijke kosten en rente. De gedaagde heeft de hoofdsom erkend, maar betwistte de overige kosten en voerde aan dat hij geen post van de eiser had ontvangen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde op 7 november 2019 zonder betaling de parkeeraccommodatie heeft verlaten door middel van 'treintje rijden'. De eiser heeft de gedaagde op de hoogte gesteld van de geldende tarieven en voorwaarden, die duidelijk op het informatiebord bij de parkeeraccommodatie waren vermeld. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde het tarief voor een verloren kaartje en de aanvullende schadevergoeding verschuldigd was, evenals de buitengerechtelijke incassokosten, omdat de eiser aan de wettelijke eisen voor aanmaningen had voldaan.

De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van in totaal € 365,70, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Zittingsplaats Leiden
QS
Rolnr.: 8378490 \ CV EXPL 20-735
Datum: 8 juli 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak:
[eiser],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.F.P.M. Spreksel,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding d.d. 18 februari 2020 met producties;
- de mondelinge conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek met producties;
- de akte uitlaten producties zijdens [eiser] ;

2.Feiten

2.1
De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
2.2
[eiser] exploiteert en beheert onder meer de parkeeraccommodatie: Leiderdorp-Rijnland Vierzicht. Voor het gebruik van de parkeeraccommodatie is een parkeervergoeding verschuldigd.
2.3
Het parkeermanagementsysteem en camera’s van [eiser] hebben geregistreerd dat met het voertuig met kenteken [kenteken] (type Audi A3) op 7 november 2019 om 15:09 uur de parkeeraccommodatie Leiderdorp-Rijnland Vierzicht is uitgereden door direct achter een voorganger onder c.q. langs de slagboom te rijden, het zogenaamde “treintje rijden”, althans door zonder gebruikmaking van een geldig parkeerbewijs of –middel de parkeeraccommodatie te verlaten. Voornoemd voertuig staat op naam van [gedaagde] .
2.4
Op het informatiebord bij de ingang van de parkeeraccommodatie worden de geldende tarieven en (toepasselijkheid van) de algemene voorwaarden van [eiser] kenbaar gemaakt.
2.5
In artikel 5.9. van de Algemene Voorwaarden Parkeren (verder: de algemene voorwaarden) staat onder meer:
“De parkeerder en zijn voertuig dienen de parkeerfaciliteit uitsluitend te verlaten met gebruikmaking van een geldig, door [eiser] geaccepteerd parkeerbewijs of middel. Het zonder gebruikmaking van een geldig door [eiser] geaccepteerd parkeerbewijs of middel verlaten van de parkeerfaciliteit is onder geen beding toegestaan.
De parkeerder is in dat geval het door [eiser] voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- en zulks onverminderd de rechten van [eiser] tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-)schade. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van [eiser] om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.”
2.6
Artikel 6.4. van de algemene voorwaarden bepaalt:
“Het zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld met het voertuig verlaten van de parkeerfaciliteit, bijvoorbeeld door middel van het zogenoemde “treintje rijden” waarbij de parkeerder direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, is onder geen beding toegestaan. De parkeerder is in dat geval het door [eiser] voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief), vermeerderd met een bedrag aan aanvullende schadevergoeding ad € 300,- en zulks onverminderd de rechten van [eiser] tot het vorderen van overige daadwerkelijk geleden (gevolg-)schade. Het hiervoor genoemde tarief “verloren kaart” laat onverlet het recht van [eiser] om de parkeerder de werkelijke parkeerkosten in rekening te brengen mochten die hoger zijn dan het tarief “verloren kaart”.”
2.7
Artikel 6.6 van de algemene voorwaarden bepaalt onder meer:
“In geval van verlies of het ontbreken van het parkeerbewijs, is de parkeerder het door [eiser] voor de betreffende parkeerfaciliteit vastgestelde tarief “verloren kaart” verschuldigd (afhankelijk van de parkeerfaciliteit bedraagt dit éénmaal, tweemaal of driemaal het geldende dagtarief). De parkeerder dient dit bedrag vóór het verlaten van de parkeerfaciliteit te voldoen.”

3.Vordering

3.1
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 318,00, de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 47,70, zijnde in totaal € 365,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van pleging althans van verzuim, althans vanaf een andere door de kantonrechter te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] primair in strijd met de overeenkomst en de algemene voorwaarden heeft gehandeld, subsidiair onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] is op 7 november 2019 zonder te betalen de parkeeraccommodatie uitgereden door direct achter een voorganger onder c.q. langs de slagboom te rijden (het zogenaamde “treintje rijden”), althans door zonder gebruikmaking van een geldig parkeerbewijs de parkeeraccommodatie te verlaten.
3.3
Op grond van de artikelen 5.9., 6.4. en 6.6. van de algemene voorwaarden is [gedaagde] het geldende tarief van een verloren kaartje verschuldigd alsmede een bedrag van € 300,00 aan aanvullende schadevergoeding. Het tarief van een verloren kaartje bedraagt € 18,00. Naast deze bedragen is [gedaagde] een vergoeding van € 47,70 verschuldigd vanwege de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Op 5 december 2019 en 2 januari 2020 zijn aanmaningen verstuurd door (de gemachtigde van) [eiser] naar het adres [adres 1] maar [gedaagde] heeft desalniettemin niet betaald, aldus [eiser] .

4.Verweer

4.1
[gedaagde] heeft de hoofdsom van de vordering van € 318,00 erkend. [gedaagde] betwist de verdere kosten en voert daartoe aan dat hij geen nooit post van [eiser] heeft ontvangen. [gedaagde] heeft betwist brieven van [eiser] van 5 december 2019 en 2 januari 2020 te hebben ontvangen. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] een brief heeft geweigerd op 20 januari 2020 om 11.58 uur klopt ook niet. [gedaagde] volgt een voltijdse studie en werkt daarnaast. Zijn beide huisgenoten hebben ook een baan van 8.00 uur tot 18.00 uur. Er is daarom doordeweeks nooit iemand overdag thuis. [gedaagde] voert aan dat de brief van [eiser] naar een verkeerd adres is gestuurd, nu op de verzendopdracht staat [adres 2] in plaats van [adres 1] . Als [eiser] op het betalingsvoorstel van [gedaagde] was ingegaan hadden onnodige extra kosten voorkomen kunnen worden. Deze extra kosten, zoals reiskosten moeten in mindering worden gebracht op de vordering van [eiser] .

5.Beoordeling

5.1
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] de hoofdsom van € 318,00 heeft erkend, zodat dit bedrag kan worden toegewezen.
5.2
[eiser] vordert naast de hoofdsom ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] betwist de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Op grond van artikel 6:96, zesde lid, BW is een consument niet eerder buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd dan nadat hem na het intreden van het verzuim een kosteloze aanmaning is gestuurd waarin hem een termijn van (tenminste) 14 dagen is aangezegd om alsnog tot betaling over te gaan en waarin hem de gevolgen van niet-betaling, inclusief het verschuldigde bedrag aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, is medegedeeld. [eiser] stelt dat zij aan [gedaagde] een aanmaning op 5 december 2019 en op 2 januari 2020 heeft verzonden, die voldoen aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. [gedaagde] heeft betwist dat hij brieven van [eiser] heeft ontvangen. Ingevolge artikel 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring (in casu de schriftelijke aanmaning), om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt, indien zij door hem is ontvangen. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, dient de afzender, in dit geval [eiser] , feiten of omstandigheden te stellen en te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door haar is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde daar door haar kon worden bereikt en dat de verklaring daar is ontvangen.
5.3
De kantonrechter stelt vast dat op 2 januari 2020 een zogenaamde ‘14-dagenbrief’ aangetekend is verzonden door de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] . De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn verweer dat de aangetekende brief naar een verkeerd adres is gestuurd. Dat de brief van 2 januari 2020 is verzonden naar [adres 1] volgt uit het feit dat onder de barcode van de envelop van de aangetekende brief de postcode [postcode] en het huisnummer [nummer] staan vermeld. [eiser] stelt dat het afhaalpunt van PostNL aan het [adres 2] ligt en daar de brief kon worden afgehaald, hetgeen niet is betwist. Dit volgt ook uit de tracking geschiedenis. Uit de pakketdetails is af te leiden dat de brief op 24 januari 2020 is ontvangen op het afleveradres [adres 2] , maar dat de ontvanger: “ [adres 1] ” is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] hiermee voldoende onderbouwd dat de brieven naar het juiste adres van [gedaagde] zijn gestuurd. Ook heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat de brief op de juiste wijze is aangeboden. Gelet hierop had het op de weg van [gedaagde] gelegen om nadere concrete feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen dat dit niet het geval is. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eiser] [gedaagde] een aanmaning heeft verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 47,70 zal dan ook worden toegewezen.
5.4
[gedaagde] stelt onnodig extra kosten, zoals reiskosten, gemaakt te hebben die in mindering moeten worden gebracht op de vordering van [eiser] . Nu uit het voorgaande blijkt dat [eiser] op goede gronden een procedure aanhangig heeft gemaakt, komen reeds hierom eventueel door [gedaagde] gemaakte kosten niet voor rekening van [eiser] .
5.5
De wettelijke rente zal worden toegewezen op na te melden wijze. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de som van € 365,70, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 318,00 vanaf 7 november 2019 tot de dag der voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot heden begroot op € 353,09, waaronder begrepen € 144,00 voor salaris van de gemachtigde van [eiser] , onverminderd de eventueel over de verschotten verschuldigde btw;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. S.M. Westerhuis- Evers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2020.