ECLI:NL:RBDHA:2020:7462
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een asielzoeker met een V-nummer, had op 8 april 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. Nederland had een verzoek om terugname gedaan aan Frankrijk, dat dit verzoek heeft aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat Frankrijk niet voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de opvang in Frankrijk niet voldoet aan de Opvangrichtlijn. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Frankrijk geen opvang zal krijgen of dat hij in strijd met de Europese richtlijnen in vreemdelingenbewaring zal worden gesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris als voldoende gemotiveerd en zorgvuldig beoordeeld. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier, en is bekendgemaakt op 9 juli 2020.