In deze zaak gaat het om een echtpaar dat samen met een ander echtpaar eigenaar is van een woning, respectievelijk voor 35% en 65%. De rechtbank heeft geoordeeld dat het aandeel van 35% in de woning terecht is aangemerkt als inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Dit is gebaseerd op de bepaling dat een woning als eigen woning kan worden gekwalificeerd indien de eigenaar voor 50% of meer eigenaar is, zoals vastgelegd in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Aangezien het echtpaar minder dan 50% eigenaar is, kan hun aandeel in de woning niet als eigen woning worden aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat beide echtparen in hun eigen deel van de woning wonen en dat er geen gemeenschappelijke huishouding is. De woning is niet kadastraal gesplitst, wat ook van belang is voor de kwalificatie als eigen woning. De rechtbank heeft de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die het aandeel van het echtpaar in de woning onder box 3 had geschaard, bevestigd. Eiser had eerder de woning aangegeven bij het inkomen uit werk en woning (box 1), maar de rechtbank oordeelde dat dit niet correct was.
De rechtbank heeft ook het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat er geen uitdrukkelijk standpunt van de Belastingdienst was ingenomen over de woning in de jaren voorafgaand aan de aanslag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de wet- en regelgeving correct is toegepast en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2020 en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.