ECLI:NL:RBDHA:2020:7515
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Ocak, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk heeft gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard.
De eiser voerde aan dat het bestreden besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat Frankrijk niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank overwoog echter dat het aan de eiser was om aan te tonen dat er in zijn geval geen vertrouwen in de Franse autoriteiten kon bestaan. De door de eiser overgelegde informatie bood geen voldoende onderbouwing voor zijn claims dat de asielprocedure en opvang in Frankrijk niet aan de vereisten voldeden. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd had gehandeld en dat er geen reden was om aan te nemen dat de overdracht aan Frankrijk in strijd zou zijn met de mensenrechten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris niet verplicht was om de asielaanvraag in behandeling te nemen. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.