ECLI:NL:RBDHA:2020:7515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.9326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Ocak, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk heeft gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard.

De eiser voerde aan dat het bestreden besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat Frankrijk niet voldeed aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank overwoog echter dat het aan de eiser was om aan te tonen dat er in zijn geval geen vertrouwen in de Franse autoriteiten kon bestaan. De door de eiser overgelegde informatie bood geen voldoende onderbouwing voor zijn claims dat de asielprocedure en opvang in Frankrijk niet aan de vereisten voldeden. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd had gehandeld en dat er geen reden was om aan te nemen dat de overdracht aan Frankrijk in strijd zou zijn met de mensenrechten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris niet verplicht was om de asielaanvraag in behandeling te nemen. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.9326
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. de Vita).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen per brief geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen. Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij een zitting noodzakelijk vinden. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Ten aanzien van Frankrijk kan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Frankrijk houdt zich volgens eiser niet aan de
verdragsverplichtingen en de Procedurerichtlijn, Kwalificatierichtlijn en de Opvangrichtlijn. Na overdracht aan Frankrijk zal eiser worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), in verband met structurele ernstige problemen ten aanzien van opvang, voorzieningen, detentie, medische zorg en rechtsbijstand. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een uitspraak van het Verwaltungsgericht Amsberg van 25 april 2019, waaruit volgens eiser volgt dat hij bij overdracht aan Frankrijk pas na drie maanden toegang zal krijgen tot opvang. Dit is inhumaan, omdat eiser als diabetes patiënt kwetsbaar is. Eiser wijst verder op het rapport 'Country Report: France', update 2018 van AIDA. Eiser heeft verklaard dat hij in Frankrijk is mishandeld en onderdrukt. Hij heeft hier lichamelijke schade aan overgehouden. Eiser stelt dat hij in Duitsland door Iraanse spionnen is bestraald, waardoor er wonden op zijn lichaam zijn ontstaan. Eiser heeft ter onderbouwing een aantal foto´s overgelegd. Eiser is vervolgens ook in Frankrijk gemarteld. Eiser heeft in dit verband geklaagd bij de Franse autoriteiten. De Franse autoriteiten hebben niks met deze klacht gedaan. Eiser heeft ter onderbouwing verschillende documenten in het Frans en Duits overgelegd. Eiser heeft tot slot een eigen verklaring overgelegd met zijn bezwaren tegen een overdracht aan Frankrijk. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van het voorgaande op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling zou moeten nemen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
4. De door eiser overgelegde informatie geeft geen aanleiding voor het oordeel dat in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen. Uit het AIDA-rapport kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn met de opvang in Frankrijk, maar deze problemen zijn niet dusdanig dat ten aanzien van Frankrijk niet meer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Frankrijk heeft bovendien met het claimakkoord gegarandeerd dat een asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen met toepassing van dezelfde waarborgen die ook in Nederland gelden. Frankrijk is, net als Nederland, partij bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en is gebonden aan het Handvest en de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De verwijzing naar de uitspraak van de Duitse Verwaltungsgericht Arnsberg maakt het voorgaande niet anders, alleen al omdat die zaak ziet op een individueel geval en het een andere situatie betreft dan die van eiser. Ten aanzien van eiser is niet gebleken dat de autoriteiten in Frankrijk hem bij voorkomende problemen niet zouden kunnen of willen helpen. Eiser heeft wel gesteld dat hij heeft geklaagd bij de Franse autoriteiten, maar heeft dit niet onderbouwd. Eiser heeft een brief overgelegd waaruit blijkt dat het Franse equivalent van de IND kennis heeft genomen van een klacht en is aangegeven dat zij niet bevoegd zijn om kennis te nemen van de klacht en waarin eiser is doorverwezen naar de Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser dit vervolgens heeft gedaan.
5. Het persoonlijk relaas van eiser biedt ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen of dat Frankrijk zich niet houdt aan de verdragsverplichtingen. Eiser heeft gesteld dat hij in Frankrijk is mishandeld, maar heeft dit niet onderbouwd. Ook is niet
gebleken dat de Franse autoriteiten hem geen bescherming kunnen bieden. Eiser heeft tot slot weliswaar medische klachten, maar niet gebleken is dat hij in Frankrijk niet de benodigde medische zorg kan krijgen dan wel dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Er bestaat gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van eiser aan Frankrijk een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest, dan wel de richtlijnen. Verweerder was gelet op het voorgaande niet gehouden om het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
10 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.