ECLI:NL:RBDHA:2020:7526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.5056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit, op 26 februari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 31 juli 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 30 januari 2020 is verstreken en dat eiser verweerder op 10 februari 2020 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft de zaak aangehouden vanwege coronamaatregelen, maar na versoepeling is de behandeling hervat. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 7.500,-. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal dat alsnog worden zodra mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5056

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit, eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 26 februari 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 31 juli 2019.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Op 2 april 2020 heeft verweerder de stand van zaken weergegeven.
Bij brief van 20 mei 2020 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de zaak tot nader bericht wordt aangehouden omdat besluitvorming nog niet kan plaatsvinden door omstandigheden die samenhangen met de coronamaatregelen. Na versoepeling van de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak hervat.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. Eiser heeft op 31 juli 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 30 januari 2020 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 10 februari 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
9. Het beroep is kennelijk gegrond.
10. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
11. Verweerder heeft op 2 april 2020 toegelicht wat de stand van zaken is rondom de mogelijkheden van de IND om achterstanden weg te werken en dat niet kan worden uitgesloten dat deze achterstanden in de komende periode niet zullen afnemen maar juist verder zullen oplopen. Voorts heeft verweerder aangegeven dat eiser op 31 juli 2019 een asielaanvraag heeft ingediend en dat op 7 augustus 2019 een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden. Verdere stappen zijn nog niet gezet.
12. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 [1] zal de rechtbank, nu sprake is van een situatie waarin de asielaanvrager nog niet is gehoord en rekening houdend met de naleving van andere wettelijke voorschriften, bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit op de aanvraag moet bekendmaken, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak.
13. De rechtbank ziet voortaan in beginsel aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De aanvrager kan, indien de dwangsomperiode is verstreken zonder dat verweerder een besluit op de aanvraag heeft genomen, opnieuw beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
14. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de
uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor
een besluit op de aanvraag bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na
deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.