ECLI:NL:RBDHA:2020:7535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
AWB 20/4676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om machtiging tot voorlopig verblijf

Op 4 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een eiseres van Jemenitische nationaliteit. Eiseres had op 9 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 4 februari 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van 90 dagen, die door verweerder kon worden verlengd met drie maanden, was verstreken. Eiseres had verweerder op 1 oktober 2020 in gebreke gesteld, waarna het beroep kennelijk gegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de uitspraak een besluit moest nemen en dat er een dwangsom van € 100,- per dag zou worden verbeurd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50 en moest het betaalde griffierecht van € 178,- worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4676

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [geboortedatum] , van Jemenitische nationaliteit, eiseres
V-nummer: [#]
[referent] , referent
(gemachtigde: mr. R.S. Nandoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 9 juni 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf van 4 februari 2019.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Verweerder heeft op 8 juli 2020 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op het verweerschrift gereageerd.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) geldt in dit geval een beslistermijn van 90 dagen. Verweerder kan op grond van dezelfde bepaling die termijn met ten hoogste drie maanden verlengen.
7. Verweerder heeft bij brief van 21 mei 2019 de ontvangst van de aanvraag bevestigd. Tevens heeft verweerder van de mogelijkheid gebruik gemaakt de beslistermijn met drie maanden te verlengen en medegedeeld dat de beslistermijn eindigt op 4 augustus 2019. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres verweerder bij brief van 1 oktober 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
9. Het beroep is kennelijk gegrond.
10. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
11. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 8 juli 2020 onder meer uiteengezet welke maatregelen vanwege het coronavirus zijn genomen omtrent de gehoren en de onderzoeken van asielzoekers. Het is voor verweerder op dit moment onduidelijk wanneer er weer gehoren kunnen plaatsvinden op de ambassade. Zodra de mogelijkheid zich weer voordoet zal nader onderzoek worden aangeboden aan eiseres. Verweerder verzoekt om primair het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair een maatwerkopdracht te geven die recht doet aan de mogelijkheden van de uitvoeringspraktijk door het aanhouden van het beroep en na 8 weken opnieuw de stand van zaken op te vragen. Met betrekking tot de dwangsom stelt verweerder dat sprake is van een bijzonder geval en verzoekt verweerder een lagere dwangsom dan gebruikelijk op te leggen.
12. Eiseres verzoekt de rechtbank bij brief van 2 juli 2020 uitspraak te doen en verweerder een termijn van maximaal tien weken op te leggen waarbinnen op de aanvraag moet zijn beslist.
13. Nu verweerder heeft aangegeven dat nader onderzoek zal worden aangeboden aan eiseres is een beslistermijn van twee weken niet reëel. De rechtbank ziet echter, gelet op de versoepeling van de coronamaatregelen, alsmede de omstandigheid dat de beslistermijn vóór de coronacrisis al geruime tijd was verstreken, geen aanleiding om het beroep aan te houden en na acht weken opnieuw de stand van zaken op te vragen. De rechtbank zal, overeenkomstig het verzoek van eiseres, bepalen dat verweerder binnen een termijn van tien weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag dient te nemen.
14. De rechtbank ziet voortaan, in lijn met inmiddels landelijk afgesproken beleid, in beginsel aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De aanvrager kan, indien de dwangsomperiode is verstreken zonder dat verweerder een besluit op de aanvraag heeft genomen, opnieuw beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
15. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
16. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van
A.C. Karels, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 4 augustus 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.