ECLI:NL:RBDHA:2020:7547
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, had een aanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. van Raak, niet in behandeling werd genomen. Dit gebeurde op basis van het besluit van 23 april 2020, waarin werd gesteld dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, conform de Dublinverordening.
Tijdens de zitting op 10 juli 2020, die via een Skype-verbinding plaatsvond, is eiser niet verschenen, noch zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 22 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact meer heeft met zijn gemachtigde. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, in beginsel geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.