In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Defensie. Het geschil betreft de handhaving van een last onder dwangsom die is opgelegd aan de verantwoordelijke van de Rijkszee en Marinehaven, met betrekking tot het zonder omgevingsvergunning afmeren van marineschepen in de Nieuwe Haven te Den Helder. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van Defensie, die afhankelijk is van de inzetbaarheid van marineschepen, zwaarder wegen dan de belangen van de bescherming van de omgeving. De voorzieningenrechter heeft de schorsing van de handhaving van de opgelegde last tot 1 januari 2021 toegewezen, omdat het niet mogelijk is om de marineschepen elders af te meren zonder hun inzetbaarheid in gevaar te brengen. Tevens is er een traagheid in het vergunningsverleningsproces vastgesteld, wat de noodzaak van een voorlopige voorziening onderstreept. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht moet vergoeden en verweerder is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en omgevingsrecht, waarbij de complexiteit van de juridische vragen en de belangenafweging centraal stonden.