ECLI:NL:RBDHA:2020:7641

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.14839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van vreemdelingenbewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, had op 30 juli 2020 een beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris had de maatregel op 4 augustus 2020 opgeheven omdat eiser was overgedragen aan Spanje. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode dat hij in bewaring was gesteld.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van zware en lichte gronden, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser voerde aan dat de gronden voor zijn bewaring onvoldoende gemotiveerd waren en dat hij zich altijd had gemeld in het asielzoekerscentrum. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er een significant risico bestond dat eiser zich zou onttrekken aan het toezicht, en dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was om de overdracht aan Spanje te realiseren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal later worden gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14839

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 4 augustus 2020 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen aan Spanje.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen.
Eiser heeft op 30 juli 2020 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 6 augustus 2020 een reactie ingediend. De rechtbank heeft op 10 augustus 2020 het onderzoek gesloten

Overwegingen

1. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1998.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat de grond onder 3a hem niet mag worden tegengeworpen omdat hij bij binnenkomst asiel heeft aangevraagd, wat als verontschuldiging dient te gelden voor het op niet-rechtmatige wijze Nederland binnenkomen. Eiser stelt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom hij op 30 juli 2020 in bewaring is gesteld. Het overdrachtsbesluit van 24 februari 2020 is niet eerder geëffectueerd en uit het bestreden besluit valt niet op te maken waarom eiser nu in bewaring is gesteld. De zware grond onder 3m, omtrent de uiterste overdrachtstermijn van 5 augustus 2020, maakt de bewaring niet noodzakelijk. Ten aanzien van de lichte grond onder 4c, stelt eiser dat hij verblijft in een asielzoekerscentrum. Daar heeft hij zich altijd ter beschikking gesteld en zich dagelijks gemeld. Verweerder had daarom moeten volstaan met een meldplicht.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat de zware grond onder 3k en de lichte grond onder 4d niet worden betwist. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat eiser onder meer in het gehoor voorafgaand aan de maatregel heeft aangegeven niet terug te willen en hij niet beschikt over voldoende middelen om zijn terugkeer te bewerkstelligen. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de zware grond onder 3m terecht ten grondslag is gelegd aan de maatregel van bewaring. Het is niet betwist dat de uiterste overdrachtstermijn 5 augustus 2020 is en de maatregel van bewaring enkele dagen hiervoor is opgelegd. De maatregel van bewaring is opgelegd ten behoeve van het realiseren van een overdracht op zeer korte termijn om de overdrachtstermijn van zes maanden veilig te stellen. Gelet op de terecht aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden 3k, 3m en 4d zijn deze gronden, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb, reeds voldoende om ten aanzien van eiser het risico op onttrekking aan te nemen.
7. Verweerder heeft de gronden en waarom er een significant risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht voldoende gemotiveerd. Het betoog van eiser dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en willekeurig is, slaagt niet.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De enkele omstandigheid dat eiser zich ter beschikking heeft gesteld in een asielzoekerscentrum en zich dagelijks heeft gemeld, leidt niet tot een ander oordeel. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser heeft meegewerkt aan de overdracht. Gelet op het significante risico op onttrekking aan het toezicht heeft verweerder niet het risico hoeven nemen dat eiser zich niet meldt als de overdracht in zicht komt.
9. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van het corona virus in Spanje. De rechtbank volgt hierover het betoog van verweerder dat hetgeen eiser aanvoert niet kan leiden tot de onrechtmatigheid van de bewaring, nu de omstandigheid ziet op de overdracht en hij dit moet aanvoeren in een procedure met betrekking tot de overdracht. Voor zover eiser in onderhavig beroepschrift ook beroep heeft ingesteld tegen het overdrachtsbesluit, is de afwijzing van de asielaanvraag tevens een overdrachtsbesluit en is het beroep hiertegen reeds ongegrond verklaard in de uitspraak van de rechtbank van 2 juli 2020.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.