ECLI:NL:RBDHA:2020:7665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.11224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening en risico op besmetting door coronavirus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat België verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser voerde aan dat de overdracht naar België, gezien de coronasituatie, een verhoogd risico op besmetting met zich meebracht. Hij stelde dat er geen sprake was van een tijdelijk overdrachtsbeletsel, maar van een toekomstige onzekere gebeurtenis. De rechtbank overwoog echter dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder had geoordeeld dat de omstandigheid dat de overdracht op dat moment niet kon plaatsvinden, een tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel was. Dit maakte de vaststelling van België als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij door de overdracht naar België een verhoogd risico op besmetting liep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11224

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 11 februari 2020 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om overname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat België zwaar getroffen is door de uitbraak van het coronavirus en dat overdracht aan België een verhoogd risico op besmetting met zich meebrengt. Er is volgens eiser geen sprake van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel, maar van een toekomstige, onzekere gebeurtenis. Er is sprake van détournement de pouvoir, omdat verweerder stelt dat er alsnog een overdracht kan plaatsvinden als het tijdelijke beletsel is opgeheven. Anders dan in deze Dublinprocedure, gaat verweerder bij visumaanvragen wel uit van een inreisverbod.
4. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 april 2020 [2] volgt dat de omstandigheid dat de overdracht op dit moment niet kan worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van België als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser in beginsel alsnog kan worden overgedragen. Dat eiser door overdracht naar België een verhoogd risico op besmetting loopt aldaar heeft hij niet aannemelijk gemaakt of onderbouwd. Van détournement de pouvoir is, gezien voornoemde uitspraak van de Afdeling, geen sprake.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013