ECLI:NL:RBDHA:2020:7678
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige desertie en illegale uitreis
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrees staatsburger, zijn asielaanvraag had ingediend na een eerdere verblijfsvergunning. De eiser had op 30 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een zelfstandige verblijfsvergunning asiel, met als argument dat hij was gedeserteerd uit de militaire dienst en illegaal Eritrea had verlaten. De rechtbank heeft de asielaanvraag van de eiser afgewezen, omdat de gestelde desertie en illegale uitreis niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende details kon geven over zijn desertie en het vertrek uit Eritrea, ondanks dat hij een medesoldaat had genoemd die hem daarbij zou hebben geholpen. De rechtbank concludeerde dat het aan de eiser was om zijn asielrelaas aannemelijk te maken, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet ten onrechte had geconcludeerd dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.