ECLI:NL:RBDHA:2020:7680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.8774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.M.H.W. van Heerebeek, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat feitelijke overdracht naar Frankrijk vanwege de coronamaatregelen onmogelijk was.

Tijdens de zitting op 8 juli 2020, die via een Skype-beeldverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank overwogen dat de tijdelijke opschorting van Dublinoverdrachten naar Frankrijk geen reden is om de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser te ontkennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn gezondheidstoestand zodanig is dat overdracht aan Frankrijk onaanvaardbare risico's met zich meebrengt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Raad van State en het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waaruit blijkt dat Nederland mag uitgaan van de veronderstelling dat Frankrijk de asielaanvragen op een humane manier behandelt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor het oordeel dat de overdracht van eiser aan Frankrijk in strijd zou zijn met de mensenrechten. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.8774
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.A. Pieters), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2020 door middel van een Skype- beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.Y. Abdi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat feitelijke overdracht naar Frankrijk vanwege de reisbeperkingen als gevolg van het coronavirus op dit moment onmogelijk is. Omdat het bestreden besluit ook als overdrachtsbesluit geldt, terwijl overdracht niet mogelijk is, komt het besluit alleen
al daarom voor vernietiging in aanmerking. Eiser voert verder aan dat hij in Nederland onder medische behandeling staat. Hij heeft de diagnose leucopenie en eosinofilie bij vermoedelijke schistosomiasis gekregen. De ziekte wordt veroorzaakt door in het bloed levende zuigwormen. Deze veroorzaken een infectie met soms zeer ernstige gevolgen, waarvan bij eiser sprake is. Ook heeft eiser klachten die momenteel nog worden onderzocht. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser uitdraaien overgelegd van zijn medisch dossier van 20 april 2020 en van 2 juli 2020 en een brief van de behandeld internist- hematoloog [A] . Uit deze informatie blijkt volgens eiser dat zijn gezondheidstoestand zich tegen overdracht verzet. Gelet op zijn ziektebeeld en het feit dat hij eerder in Frankrijk op straat heeft moeten leven, is eiser van mening dat er bij overdracht aan Frankrijk sprake is van een reëel risico op ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheidstoestand eiser met intens lijden als gevolg. Eiser verwijst verder naar pagina 96 van het AIDA rapport update 2019, waaruit blijkt dat medische voorzieningen voor Dublinclaimanten niet altijd toegankelijk zijn. Gelet op het voorgaande had verweerder het BMA om advies moeten vragen. Eiser doet in dit kader een beroep op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van 16 februari 2017 (het arrest
C.K. tegen Slovenië).1
3. De rechtbank overweegt dat haar ambtshalve bekend is dat alle Dublinoverdrachten van en naar Frankrijk tijdelijk zijn opgeschort op grond van de gezondheidssituatie in Frankrijk en Nederland vanwege het coronavirus. De rechtbank ziet daarin geen reden om te oordelen dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag op zich moet nemen. Het enkel opschorten van de Dublinoverdrachten naar Frankrijk neemt de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser immers niet weg. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020.2
4. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hierin niet geslaagd.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de verwijzing naar het AIDA rapport van 1 april 2020 niet aannemelijk gemaakt dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Uit het rapport kan niet worden geconcludeerd dat medische zorg voor eiser niet toegankelijk zal zijn. Uit het rapport volgt dat in Frankrijk tot zes maanden na de afwijzing van het asielverzoek recht bestaat op gezondheidszorg op grond van de zorgverzekering “PUMA”. Na deze periode hebben vreemdelingen recht op gratis behandelingen in ziekenhuizen op grond van een ander systeem, genaamd “AME”. Anders dan eiser stelt, is het niet zo dat uit het rapport volgt dat vreemdelingen in Frankrijk zes maanden na de afwijzing van hun asielverzoek in zijn geheel geen toegang meer krijgen tot gezondheidszorg. Voor zover eiser stelt dat hij zelf heeft ervaren dat hij zes maanden na de afwijzing van zijn asielverzoek geen gezondheidszorg meer kreeg, overweegt de rechtbank dat hij deze stelling niet heeft onderbouwd en dat eiser bovendien in het aanmeldgehoor Dublin zelf heeft verklaard dat hij na deze periode ook geen medische zorg heeft gevraagd.
1. ECLI:EU:C:2017:127
6. De rechtbank overweegt verder dat uit het medisch rapport van 2 juli 2020 volgt dat bij eiser sprake is van medische klachten waarvoor nog onderzoeken moeten plaatsvinden. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat in het medisch dossier geen aanwijzingen zijn voor een mogelijke onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand bij overdracht aan Frankrijk. Eiser heeft daarom niet met objectieve gegevens de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aannemelijk gemaakt. Verweerder is dan ook niet verplicht nader onderzoek te verrichten naar de gezondheidstoestand en de gevolgen daarvoor van een overdracht. Het arrest C.K. tegen Slovenië, waarnaar eiser heeft verwezen, is daarom niet van toepassing. Verweerder heeft bovendien mogen overwegen dat er in beginsel van uit mag worden gegaan dat sprake is van vergelijkbare medische voorzieningen in Frankrijk en dat eiser dus ook in Frankrijk goed behandeld kan worden, indien dat noodzakelijk is. Eiser heeft wel gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat een eventuele behandeling in Frankrijk in zijn geheel niet kan plaatsvinden, omdat hij geen toegang zal hebben tot medische zorg. Uit de ingebrachte medische stukken van eiser volgt bovendien niet dat Nederland de meest aangewezen lidstaat is om hem te behandelen. Verweerder heeft daarom ook geen aanleiding hoeven zien om een BMA onderzoek op te starten.
7. Er bestaat gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van eiser aan Frankrijk een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dan wel de richtlijnen. Verweerder was gelet op het voorgaande niet gehouden om het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
15 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.