ECLI:NL:RBDHA:2020:7763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake rijgeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die in beroep was gegaan tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Het primaire besluit, genomen op 13 februari 2020, verplichtte verzoeker tot het ondergaan van een medisch onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. Het bestreden besluit van 20 juli 2020 verklaarde het bezwaar van verzoeker ongegrond. Verzoeker stelde dat hij geen spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij niet gecompenseerd zou worden voor een vrije dag die hij moest opnemen voor het onderzoek. De voorzieningenrechter oordeelde dat het enkele verlies van een vrije dag onvoldoende was om een spoedeisend belang aan te nemen. Bovendien werd vastgesteld dat het besluit van verweerder niet evident onrechtmatig was, aangezien verzoeker niet kon aantonen dat hij niet de bestuurder van het voertuig was tijdens de politiecontrole. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang was en het verzoek kennelijk ongegrond was. De uitspraak werd gedaan zonder dat partijen op een zitting verschenen, in het kader van de coronamaatregelen. De beslissing werd op een later moment openbaar gemaakt.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4862
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde mr. P.L.G. Rens),
tegen
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit 13 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat verzoeker een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid moet laten doen.
Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2 Verzoeker heeft bij brief van 28 juli 2020 desgevraagd ten aanzien van het spoedeisend belang aangevoerd dat hij niet gecompenseerd zal worden voor de vrije dag die hij moet opnemen voor het onderzoek.
Daarnaast zal verzoeker zijn rijbewijs moeten inleveren indien uit het onderzoek blijkt dat hij niet rijgeschikt is. Verzoeker zal zijn rijbewijs niet terug krijgen indien achteraf blijkt dat zijn bezwaren gegrond zijn.
Het is duidelijk dat verzoeker niet gereden heeft zodat de voorlopige voorziening op die grond voor toewijzing in aanmerking komt.
3 Verweerder heeft bij brief van 29 juli 2020 in reactie op het gestelde spoedeisende belang gesteld dat verzoeker de kosten van het onderzoek betaald heeft en hij hiervoor is opgeroepen. Op dit moment speelt geen ongeldigverklaring van het rijbewijs. Dat is pas aan de orde als uit het onderzoek blijkt van ongeschiktheid. Verzoeker kan indien zijn bezwaren achteraf gegrond zijn, een verzoek om schadevergoeding indienen bij verweerder.
4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De omstandigheid dat het beroep tegen het bestreden besluit geen opschortende werking heeft is onvoldoende om spoedeisend belang aan te nemen en het besluit kent geen consequentie voor de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker. Het enkele verliezen van een vrije dag is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zwaarwegend om een spoedeisend belang aan te nemen.
De omstandigheid dat het rijbewijs van verzoeker ongeldig zal worden verklaard als uit het onderzoek blijkt dat hij niet rijgeschikt is, merkt de voorzieningenrechter aan als een onzekere in de toekomst gelegen omstandigheid.
Verder staat het verzoeker vrij om, indien hij meent schade te hebben geleden, schadevergoeding te vorderen of de door hem betaalde kosten voor het onderzoek terug te vorderen indien hij in het gelijk wordt gesteld in de bodemprocedure.
5 Ondanks dat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de door verzoeker gevraagde voorziening nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in een bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is vanwege het navolgende van oordeel dat daar geen sprake van is.
6 Verzoeker betoogt dat hij niet de bestuurder van het voertuig was, maar dat iemand anders heeft gereden en bij de politiecontrole gebruik heeft gemaakt van het paspoort van verzoeker om zich te identificeren. Verzoeker stelt dat met de overgelegde verklaring van de verdachte/bestuurder en de aangifte van identiteitsfraude door verzoeker duidelijk is dat verzoeker niet heeft gereden. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in de bezwaarfase verklaringen heeft overgelegd aan verweerder van personen die zijn verhaal ondersteunen. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder meer overwogen dat de politie als ervaringsdeskundige in staat mag worden geacht om een juiste identificatie te laten plaatsvinden en dat de door verzoeker overgelegde verklaringen hem niet kunnen baten aangezien het verklaringen van mensen uit de vriendenkring betreft waarvan de objectiviteit onvoldoende vaststaat. In dat kader heeft verweerder verwezen naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorzieningenrechter ziet, voorlopig oordelend, geen aanleiding om dit standpunt van verweerder als evident onrechtmatig aan te merken. Dat verzoeker aangifte van identiteitsfraude heeft gedaan tegen de verdachte/bestuurder, zoals (overigens niet onderbouwd) is gesteld, is onvoldoende voor een ander oordeel. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
7 Het verzoek om een voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier, op 14 augustus 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze beslissing niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.