ECLI:NL:RBDHA:2020:7849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsaanvraag na intrekking bestreden besluit en proceskostenveroordeling

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F. Uzumcu, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. E.H. Buizert. De zaak betreft een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet, die aanvankelijk op 25 april 2019 door verweerder werd afgewezen. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd bij het bestreden besluit van 19 augustus 2019 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 27 maart 2020 heeft verweerder echter aangegeven de afwijzingsgrond niet langer te handhaven en de aanvraag opnieuw te willen beoordelen, waarna de rechtbank de zaak aanhield in afwachting van deze nieuwe beslissing.

Op 15 mei 2020 heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen, waarop eiseres haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek, waarop verweerder heeft aangegeven het niet onredelijk te vinden om in de proceskosten te worden veroordeeld. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1575,-, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- moet eveneens door verweerder worden vergoed. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van griffier mr. D.W.A. van Weert, en is niet op een openbare zitting uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl en partijen hebben een afschrift ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5487

uitspraak van de rechtbank van 16 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. F. Uzumcu),

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand ingevolge de Participatiewet afgewezen.
Bij besluit van 19 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij e-mail van 27 maart 2020 heeft verweerder kenbaar gemaakt de afwijzingsgrond uit het bestreden besluit niet langer te handhaven en dat de aanvraag opnieuw wordt beoordeeld.
De rechtbank heeft besloten in afwachting van de nieuwe beslissing op de aanvraag de zaak aan te houden.
Bij besluit van 15 mei 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand ingevolge de Participatiewet alsnog afgewezen.
Naar aanleiding van het besluit van 15 mei 2020 heeft eiseres het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld het niet onredelijk te vinden als hij wordt veroordeeld in de proceskosten. Dit gezien het feit dat alsnog besloten is de aanvraag te beoordelen en daarover een inhoudelijke beslissing te nemen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van eiseres.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bbp voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).
5. Op grond van artikel 8:41, zevende lid, Awb wordt tevens het door de indiener van het beroepschrift betaalde griffierecht aan hem vergoed door het bestuursorgaan, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 47,- moet daarom eveneens door verweerder aan eiseres worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1575,-.
Deze uitspraak is op 16 juli 2020 gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.