In deze zaak heeft eiser op 17 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 23 juli 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 29 april 2020 een verweerschrift ingediend. Door de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden. Na versoepeling van deze maatregelen is de behandeling hervat, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat verweerder voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn organisatie aan te passen aan de geldende maatregelen.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Eiser heeft niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, omdat hij verweerder niet voorafgaand aan zijn beroep in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft eiser op 8 juli 2020 verzocht om een kopie van de ingebrekestelling, maar eiser heeft hier niet op gereageerd binnen de gestelde termijn. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van het beroep.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.