ECLI:NL:RBDHA:2020:7861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.9535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot Malta

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Demirtas, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. R. Hopman, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Malta verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door hem niet voldoende tijd te geven om te reageren op het voornemen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen van de coronapandemie voor de asielprocedure in Malta.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren en dat eiser niet voldoende onderbouwd had dat de situatie in Malta zodanig was dat hij bij overdracht een risico liep op een behandeling die in strijd was met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde, omdat hij niet had aangetoond dat er systematische tekortkomingen waren in het asiel- en opvangsysteem in Malta. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand was gekomen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.9535
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Demirtas), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2020 door middel van een Skype- beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Malta een verzoek om overname gedaan. Malta heeft dit verzoek aanvaard.
De rechtbank stelt allereerst vast dat ter zitting is gebleken dat tussen partijen de leeftijdsregistratie van eiser als meerderjarige niet langer in geschil is.
3. Eiser stelt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door op korte termijn een beslissing te nemen zonder hem een nadere termijn te gunnen om te reageren op het voornemen, terwijl daar wel duidelijk om was verzocht. Eiser wijst in dit verband ook op de gevolgen omtrent de uitbraak van het coronavirus. Verweerder is tekort geschoten in het faciliteren van contact tussen een asielzoeker en zijn advocaat. Eiser voert verder aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het coronavirus en de richtsnoeren betreffende de uitvoering van de relevante EU-bepalingen op het gebied van de asiel- en terugkeerprocedures en hervestiging. Eiser stelt dat het gezien de pandemie onduidelijk is of er voldoende maatregelen zijn genomen voor Dublinterugkeerders en of op dit moment het asiel- en opvangproces in Malta nog voldoet aan de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn. Eerder achtte eiser de situatie omtrent de bed- bad- en broodvoorzieningen al een probleem. Verweerder dient op basis van het voorgaande te onderzoeken of er ten aanzien van Malta nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft ten onrechte het risico op een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) niet onderzocht. Eiser verwijst in dit verband naar het arrest Jawo. Verder geeft eiser aan dat hij niet wenst terug te keren naar Malta en dat Malta voor hem slechts een doorreisland was. Vanwege het voorgaande dient Nederland op basis van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Eiser stelt dat het bestreden besluit strijdig is met de onderzoeksplicht, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig is geweest in de gegeven termijnen voor het indienen van een zienswijze en het nemen van het bestreden besluit. Eiser is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen en heeft ook van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Daarbij heeft eiser aangegeven nog binnen de termijn voor het indienen van de zienswijze nader te zullen reageren, maar heeft dit vervolgens niet gedaan. Verweerder heeft vervolgens na het verlopen van de termijn van twee weken voor het indienen van de zienswijze het bestreden besluit genomen. In de zienswijze is niet duidelijk om uitstel verzocht voor het indienen van een aanvulling op de zienswijze en verweerder heeft dit uitstel dus ook niet hoeven geven. Verweerder heeft dan ook niet onzorgvuldig gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Malta mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. De rechtbank is van oordeel dat eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd daarin niet is geslaagd. Eiser heeft zijn standpunt niet nader onderbouwd en heeft geen informatie overgelegd voor het oordeel dat in Malta sprake is van systematische tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. De stelling dat het onduidelijk is of er in verband met het coronavirus voldoende maatregelen zijn genomen voor Dublinterugkeerders en of het asiel- en opvangproces nog voldoen aan de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn, is onvoldoende voor het oordeel dat het asiel- en opvangsysteem in Malta dusdanige tekortkomingen vertoont dat eiser bij overdracht een risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 4 van het Handvest. Verweerder heeft dit toegelicht in het bestreden besluit en was niet gehouden dit nog verder te onderzoeken.
6. Het persoonlijk relaas van eiser biedt ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure in Malta niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De stelling dat in Malta de situatie omtrent de bed- bad- en broodvoorziening problematisch
was heeft eiser niet nader onderbouwd. Bovendien mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen wendt tot de daartoe aangewezen instanties of hogere autoriteiten in Malta. Niet is gebleken dat eiser zich tot deze autoriteiten heeft gewend of aannemelijk heeft gemaakt dat klagen niet mogelijk, uiterst moeilijk of zinloos is. Eiser heeft verder gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval bij overdracht sprake is van een situatie van zeer verregaande materiele deprivatie waar hij buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om in kan terecht komen, in de zin van het arrest Jawo. De rechtbank overweegt tot slot dat het karakter van de Dublinverordening onverenigbaar is met de opvatting dat de intentie van een vreemdeling bepalend is voor de vaststelling van het voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke land. Dat eiser geen asiel wilde aanvragen in Malta en Malta alleen wilde doorreizen, maakt dus niet dat Malta ten onrechte als verantwoordelijke lidstaat is aangemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat de overdracht van eiser aan Malta van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had dienen te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
17 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.