ECLI:NL:RBDHA:2020:7880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.9405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Frankrijk en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Flantua, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. Y. Rikken, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij in Frankrijk geen adequate opvang heeft gekregen en dat zijn situatie niet zorgvuldig is beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag beroepen, wat inhoudt dat Nederland mag aannemen dat Frankrijk de asielprocedure op een zorgvuldige manier zal behandelen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat dit in zijn geval niet zou gelden. De rechtbank wijst erop dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, zoals gezondheidsklachten en eerdere ervaringen in Frankrijk, niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij bij terugkeer in Frankrijk in een situatie van materiële deprivatie zal komen.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is en dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom de coronapandemie, waardoor deze niet openbaar kon worden uitgesproken, maar later alsnog openbaar zal worden gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.9405
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.9406, plaatsgevonden op 14 juli 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat tijdens zijn gehoor niet op alle punten is doorgevraagd, zodat een incompleet beeld van zijn situatie is ontstaan. Verder voert eiser aan dat hij in Frankrijk geen onderdak heeft gekregen en dat hij daar ook over heeft geklaagd, maar dat er naar hem
niet werd geluisterd en hij slecht werd behandeld. Eiser wijst er daarbij op dat
hij gezondheidsklachten heeft, flauwvalt en dat hij, mede gelet op de coronacrisis, stabiliteit nodig heeft die Frankrijk hem niet kan bieden. Bij zijn vorige verblijf in Frankrijk werd aan eiser een betaling gevraagd voor onderdak en moest hij noodgedwongen de huisvesting weer verlaten, terwijl hij vanwege zijn eerdere asielaanvragen geen financiële bijdrage kreeg. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet zonder nader onderzoek van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het rapport van AIDA, ‘Country Report: France, 2019 update’, van 1 april 2020. Uit dit rapport blijkt volgens eiser dat het in Frankrijk mogelijk is dat een asielzoeker wel in een asielprocedure zit, maar geen financiële ondersteuning krijgt. Hierdoor kunnen asielzoekers qua levensonderhoud in de problemen komen. Hier komt bij dat, gelet op het gebrek aan opvangcapaciteit, met name alleenstaande mannen mogelijk geen opvang krijgen. Eiser verwijst in dit verband naar pagina's 82, 83 en 87 tot en met 92 van het rapport. Daaruit volgt onder andere dat Frankrijk een trackrecord heeft voor het niet voldoen aan de voorwaarden van de Opvangrichtlijn. Omdat eiser vier keer een asielaanvraag in Frankrijk heeft ingediend zou dit een reden kunnen zijn dat eiser opnieuw niet in aanmerking komt voor een financiële toelage, waardoor hij mogelijk zijn huisvesting niet kan betalen en opnieuw op straat terecht zal komen. Op grond van het voorgaande voert eiser aan dat hij bij terugkeer het risico loopt terecht te komen in een toestand van verregaande materiële deprivatie doordat Frankrijk niet in zijn meest elementaire behoeftes kan voorzien. Hij loopt risico op een vernederende of onmenselijke behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser verwijst in dit verband naar het arrest Jawo.1 Er zijn daarom bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder de asielaanvraag aan zich moet trekken op basis van artikel 3, tweede lid en artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest. Het bestreden besluit is volgens eiser niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te concluderen dat verweerder eiser onvoldoende zorgvuldig heeft gehoord of in de besluitvorming onzorgvuldig heeft gehandeld door het verslag van het gehoor gelijktijdig met het voornemen aan eiser te sturen, waardoor hij vóór het voornemen geen correcties en aanvullingen heeft kunnen uitbrengen. Eiser heeft onvoldoende geconcretiseerd dat deze werkwijze hem heeft benadeeld. Deze grond slaagt daarom niet.
4. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
5. Uit het door eiser genoemde rapport van AIDA blijkt dat de situatie voor asielzoekers in Frankrijk zorgelijk is, maar anders dan eiser betoogt is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige tekortkomingen in de asielprocedure en van de opvangvoorzieningen dat moet worden geconcludeerd dat deze aan de overdracht van
1. Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218, C- 163/17).
Dublinclaimanten aan Frankrijk in de weg staan. Uit pagina 89 tot en met 91 van het rapport kan worden opgemaakt dat er niet altijd voldoende opvangcapaciteit is in Frankrijk. Uit het rapport volgt ook dat asielzoekers, waaronder ook Dublinclaimanten, in beginsel recht hebben op opvang. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het rapport niet gebleken dat het gebrek aan opvang dermate structureel is dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest. Uit het claimakkoord leidt de rechtbank af dat eiser zich na overdracht aan Frankrijk moet melden bij de prefectuur Haute de Seine, in de omgeving van Parijs. In het rapport staat op pagina 52 vermeld dat zich in de omgeving van Parijs na een Dublinoverdracht twee verschillende situaties kunnen voordoen. Aan de ene kant kan het voorkomen dat de Dublinterugkeerder niet wordt geregistreerd en dat een Dublinterugkeerder een aantal weken moet wachten voor het krijgen van een afspraak voor het indienen van een asielaanvraag. Aan de andere kant gebeurt het dat de asielaanvraag van een Dublinterugkeerder direct wordt geregistreerd en het mogelijk is om opvang te vinden. Op pagina 85 van het rapport staat omschreven dat asielzoekers, die een opvolgende asielaanvraag hebben ingediend, in de omgeving van Parijs slechts in een enkel geval toegang krijgen tot opvangvoorzieningen. De rechtbank merkt in dit verband op dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich in het geval van voorkomende problemen, waarin Frankrijk handelt in strijd met de richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien, wendt tot de daartoe aangewezen instanties of (hogere) autoriteiten in Frankrijk. Dat klagen voor eiser onmogelijk, uiterst moeilijk dan wel zinloos is, heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt. Eiser heeft wel gesteld dat hij bij de politie heeft geklaagd en dat er niet naar hem werd geluisterd, maar heeft dit niet nader met stukken onderbouwd.
6. De rechtbank overweegt verder dat -anders dan eiser stelt- uit het AIDA-rapport niet volgt dat asielzoekers in Frankrijk in het algemeen om een financiële bijdrage voor opvang wordt gevraagd. Dit is alleen het geval wanneer het inkomen van een asielzoeker een bepaalde inkomensgrens overschrijdt, zoals volgt uit hetgeen op pagina 82 van het rapport is beschreven. Ten aanzien van de financiële toelage voor asielzoekers overweegt de rechtbank dat op pagina 83 van het rapport staat vermeld dat deze toelage onder omstandigheden mogelijk geweigerd kan worden. De rechtbank is niet gebleken dat het niet toekennen van een financiële toelage in strijd is met de richtlijnen. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in aanmerking komt voor een financiële toelage. De door eiser naar voren gebrachte ervaringen in Frankrijk leiden niet tot een andere conclusie, reeds niet omdat hij deze ervaringen niet nader heeft onderbouwd. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij gezondheidsklachten heeft, oordeelt de rechtbank dat hij ter onderbouwing hiervan geen medische stukken heeft overgelegd. Verder heeft eiser niet nader gespecificeerd welke gezondheidsklachten hij heeft. Ook is niet gebleken dat als eiser medische hulp nodig zou hebben, Frankrijk deze hulp niet zou kunnen bieden. Het door eiser overgelegde AIDA rapport geeft geen aanleiding voor het oordeel dat in Frankrijk sprake is van systematische tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. Anders dan eiser heeft betoogd had verweerder geen onderzoeksplicht en is niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk kan uitgaan.
7. De rechtbank overweegt verder dat haar ambtshalve bekend is dat alle Dublinoverdrachten van en naar Frankrijk tijdelijk zijn opgeschort op grond van de gezondheidssituatie in Frankrijk en Nederland vanwege de uitbraak van het coronavirus. De rechtbank ziet daarin geen reden om te oordelen dat verweerder de behandeling van de
asielaanvraag van eiser op zich moet nemen. Het opschorten van de Dublinoverdrachten naar Frankrijk neemt de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser immers niet weg. De uitbraak van het coronavirus in Frankrijk betreft een tijdelijk feitelijk beletsel voor de overdracht aan Frankrijk. Dit beletsel doet niet af aan de rechtmatigheid van de inhoud van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 8 april 2020.2
8. Eiser heeft gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval bij overdracht sprake is van een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie waar hij buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om in terecht kan komen, in de zin van het arrest Jawo. Er bestaat gelet op het voorgaande verder geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van eiser aan Frankrijk een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest, dan wel de richtlijnen. Verweerder was gelet op het voorgaande niet gehouden om het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
16 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.