ECLI:NL:RBDHA:2020:7886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.10316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van eiser, die vertegenwoordigd werd door mr. J. Oosterhof. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. K. Elias, had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had op 7 mei 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit, maar verscheen niet op de zitting op 14 juli 2020, ondanks dat zijn gemachtigde had aangekondigd dat zij niet aanwezig zouden zijn.

De rechtbank overwoog dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken en geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. Dit werd ondersteund door meldingen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, waaruit bleek dat eiser op 17 maart 2020 was vertrokken. De rechtbank concludeerde dat, gezien de omstandigheden, er geen rechtens te beschermen belang meer was voor eiser en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval had Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Zwitserland, dat dit verzoek had aanvaard.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.10316
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Oosterhof), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.10317, plaatsgevonden op 14 juli 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de
zaaknummer: NL20.10316 2
Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
3. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In het voornemen van 17 maart 2020 heeft verweerder gesteld dat uit meldingen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers blijkt dat eiser op 17 maart 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Dit standpunt is in beroep door eiser en zijn gemachtigde niet weersproken. Uit de stukken blijkt bovendien dat eisers gemachtigde geen contact kon krijgen met eiser. Verweerder heeft zich daarom in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en geen procesbelang meer heeft. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank vervolgens op 13 juli 2020 bericht dat zij en eiser niet op de zitting aanwezig zullen zijn. De gemachtigde van eiser heeft niet aangegeven dat er alsnog contact is geweest met eiser. De rechtbank leidt hieruit af dat de gemachtigde van eiser geen contact meer heeft met eiser en dat hij met onbekende bestemming is vertrokken sinds 17 maart 2020.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), onder meer van 22 januari 20141, blijkt dat, indien de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, wordt geconcludeerd dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep, aldus de ABRvS.
5. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden stelt de rechtbank vast dat er geen concreet procesbelang is voor deze zaak.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2020 door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
zaaknummer: NL20.10316 3
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
16 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.