ECLI:NL:RBDHA:2020:7886
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van eiser, die vertegenwoordigd werd door mr. J. Oosterhof. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. K. Elias, had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had op 7 mei 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit, maar verscheen niet op de zitting op 14 juli 2020, ondanks dat zijn gemachtigde had aangekondigd dat zij niet aanwezig zouden zijn.
De rechtbank overwoog dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken en geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn asielaanvraag. Dit werd ondersteund door meldingen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, waaruit bleek dat eiser op 17 maart 2020 was vertrokken. De rechtbank concludeerde dat, gezien de omstandigheden, er geen rechtens te beschermen belang meer was voor eiser en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval had Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Zwitserland, dat dit verzoek had aanvaard.