ECLI:NL:RBDHA:2020:791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
C/09/581282 / FA RK 19-7249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot verhuizing van een minderjarige in het kader van gezagsuitoefening en zorgregeling

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 januari 2020, wordt een verzoek behandeld van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van haar minderjarige kind naar België. De moeder, die recentelijk is gehuwd met [echtg. X], wil samen met haar kind [minderjarige] verhuizen, terwijl de vader zich verzet tegen deze verhuizing en verzoekt om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de feiten, waaronder de complexe situatie van de ouders, de zorg voor het kind en de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende informatie is om een weloverwogen beslissing te nemen en verzoekt om aanvullend onderzoek naar de opvoedsituatie bij beide ouders en de hulpverlening aan de moeder in België. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 1 april 2020, zodat de verzoeken in combinatie met het te verwachten verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling kunnen worden behandeld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 19-7249
Zaaknummer: C/09/581282
Datum beschikking: 13 januari 2020

Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 8 oktober 2019 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de moeder,
volgens de Basisregistratie Personen (BRP) wonende te [plaatsnaam 1] ,
feitelijk verblijvende te België,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te [plaatsnaam 1] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[Y]

de vader,
wonende te [woonplaats Y] ,
advocaat: mr. E.M. Kooij te Noordwijkerhout,

de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers,

locatie [plaatsnaam 2] ,
hierna: de GI.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken.
Op 9 december 2019 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) mevrouw [medew. RvdK]
  • namens de GI de jeugdbeschermers mevrouw [medew. GI 1] en mevrouw
Ter zitting is namens de moeder een pleitnotitie overgelegd en voorgedragen.
Na de zitting heeft de rechtbank het bericht van 17 december 2019 van de GI ontvangen.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest van [huwelijksdatum] 2011 tot
  • Zij zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
  • De vader en de moeder oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
  • [minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de vader in de BRP.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk bij zijn grootvader en tante vaderszijde.
  • Bij vonnis in kort geding van [datum] 2019 van de rechtbank [locatie] is bepaald dat [minderjarige] voorlopig aan de vader wordt toevertrouwd en dat [minderjarige] voorlopig bij de vader zijn hoofdverblijf zal hebben.
  • In de procedure met zaak- en rekestnummer C/ [nr] /264863 / FA RK 17-5779 zijn door de rechtbank [locatie] , zittingsplaats [plaatsnaam 1] , de volgende beschikkingen gewezen:
  • bij beschikking van 24 oktober 2018 is een beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden in afwachting van schriftelijke informatie van de advocaten van partijen over de vraag “waarom de tussen partijen overeengekomen afspraak over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] na het verbreken van de relatie van de moeder niet langer van kracht is.”.
  • bij beschikking van 5 december 2018 is een onderzoek door de raad verzocht ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en is iedere verdere beslissing aangehouden.
  • bij beschikking van 15 mei 2019 is vastgesteld dat de verzoeken van de vader en de moeder zijn ingetrokken.
  • Bij beschikking van 30 april 2019 van de rechtbank [locatie] is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 april 2019 tot 30 april 2020.
  • Volgens de BRP is de moeder op 6 november 2019 gehuwd met [echtg. X] (hierna: [echtg. X] ). [echtg. X] is de vader van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] en hij woont in [plaatsnaam 3] , België.
  • De moeder heeft de Roemeense nationaliteit en de vader de Nederlandse.

Verzoek en verweer

De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
  • om haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [minderjarige] naar België;
  • vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt: [minderjarige] is een keer in de veertien dagen bij de vader van vrijdag uit school tot zondagavond, waarbij de moeder [minderjarige] op de plek waar de boot van de vader is aangelegd brengt en de vader [minderjarige] terug brengt bij de moeder.
De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Verder heeft de vader zelfstandig verzocht om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is en een zorgregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige] om de week een weekend van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur bij de moeder is.

Beoordeling

Standpunt van de moeder
De moeder wil met [minderjarige] naar België verhuizen en daar gaan samenwonen met [echtg. X] en diens twee dochters [kind 1] en [kind 2] , maar de vader geeft geen toestemming. De moeder is onlangs met [echtg. X] gehuwd en met hem in België gaan wonen. [minderjarige] verblijft bij grootvader vaderszijde (hierna: opa) en de zus van de vader (hierna: tante) in [woonplaats Y] , omdat de vader wegens zijn werk als binnenvaartschipper geen vaste verblijfplaats heeft in [woonplaats Y] en niet voor [minderjarige] kan zorgen. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij meeverhuist naar België. De moeder heeft geen binding met [plaatsnaam 1] en zij heeft in België een leven gevonden. Ook [minderjarige] heeft het naar zijn zin in België en vormt een goed team met de kinderen van [echtg. X] . Het gaat goed met de moeder op sociaal, economisch en psychisch vlak. [minderjarige] ziet zijn vader nu een weekend in de veertien dagen, en deze regeling zal blijven gelden bij verhuizing van [minderjarige] naar België. De vader verzoekt vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem, maar feitelijk betekent dit een plaatsing bij opa en tante. In België staat alles klaar voor [minderjarige] : een school, huis- en tandarts, behandeling, ondersteuning en het gezin van de moeder. [minderjarige] kan starten op de school De Ring. Ter zitting heeft de moeder aangegeven als haarstyliste te werken vanuit huis, samen met [echtg. X] .
De moeder van [kind 1] en [kind 2] is in augustus 2019 overleden. [echtg. X] heeft nog een dochter, [kind 3] , en daar geldt een week op/week af regeling voor. De Belgische equivalent van de Raad voor de Kinderbescherming is betrokken (geweest) in het gezin van [echtg. X] vanwege het overlijden van de moeder van [kind 1] en [kind 2] , maar er zijn verder geen zorgen. [echtg. X] is niet in staat om te verhuizen naar [plaatsnaam 1] of [woonplaats Y] , omdat hij daardoor in de verzorging van zijn eigen kinderen wordt beperkt.
Standpunt van de vader
De vader voert verweer tegen een verhuizing van [minderjarige] naar België. Hij verzoekt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen. In 2018 had de moeder ook het plan om met [minderjarige] naar België te verhuizen, maar na enkele weken was de relatie met [echtg. X] over en is moeder met [minderjarige] teruggekeerd naar [plaatsnaam 1] . De relatie tussen de moeder en [echtg. X] is onstuimig. De moeder kampt met psychische problematiek en zou in Nederland op korte termijn met behandeling starten. Het is niet duidelijk of de moeder behandeling en begeleiding krijgt in België, en zo ja, welke. Er is volgens de vader onvoldoende zicht op de stabiliteit en veiligheid in het gezin van de moeder en onvoldoende duidelijkheid over de situatie van de moeder. De verhuizing is niet doordacht en niet voorbereid door de moeder. Het contact tussen de vader en de moeder gaat moeizaam. Er is niets gedaan om de communicatie tussen de ouders te verbeteren.
Op dit moment gaat het volgens de vader goed met de ontwikkeling en gezondheid van [minderjarige] . Hij volgt in [plaatsnaam 1] speciaal onderwijs en heeft zijn draai gevonden in [woonplaats Y] . Het onderzoek bij [naam] Jeugdzorg is gestart en er is contact opgenomen door de psycholoog met beide ouders. Uit dit onderzoek moeten de behoeften van [minderjarige] blijken, waarna het onderwijs hier verder op kan worden afgestemd.
Standpunt van de GI
Door de jeugdbeschermers is ter zitting aangegeven dat er zorgen zijn over het dagelijks functioneren van [minderjarige] (aankleden, kleding kiezen, fietsen). Deze achterstand heeft hij opgelopen toen hij bij de moeder woonde. Er is een veiligheidslijst afgenomen voor de screening van het netwerkpleeggezin (opa en tante), maar die is vervolgens overgedragen aan Cardea. De GI is niet op de hoogte van de huidige situatie van de moeder en het is onbekend of – en zo ja: waarom – jeugdzorg bij het gezin in België is betrokken. Er was voor de moeder GGZ-hulp opgestart in de vorm van een psycholoog en psychiater, waarna het advies volgde om EMDR-therapie in te zetten. De situatie van de moeder was destijds niet stabiel, waardoor ze op een wachtlijst van FACT kwam. Deze behandeling is niet opgestart vanwege haar verhuizing, en dat is zorgelijk.
Het vermoeden bestaat dat [minderjarige] een stoornis in het autistisch spectrum heeft. Continuïteit en duidelijkheid zijn mede daarom het allerbelangrijkste op dit moment. [minderjarige] krijgt beide als de huidige situatie wordt gehandhaafd. [minderjarige] weet nu dat hij bij opa verblijft, waar hij naar school gaat en wanneer hij zijn vader ziet. Ten aanzien van het contact met de moeder zullen duidelijke afspraken moeten komen. Door [naam] Jeugdhulp zal een persoonlijkheidsonderzoek worden uitgevoerd. Het is belangrijk dat er meer duidelijkheid komt over de (on)mogelijkheden van de ouders op het gebied van hun opvoedvaardigheden, zeker nu [minderjarige] hieraan door zijn problematiek extra eisen stelt.
Standpunt van de raad
Door de raad is ter zitting aangegeven dat eerst duidelijk moeten worden waar de problematiek van [minderjarige] vandaan komt, voordat hij van plek verandert. Als een kind speciale behoeften heeft, dan is het belangrijk om ouders te betrekken om te bekijken hoe en wat zij kunnen bieden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om een weloverwogen beslissing te nemen op de verzoeken van de moeder en de vader.
[minderjarige] is op 30 april 2019 onder toezicht gesteld van de GI, omdat hij zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. In de beschikking van de rechtbank [locatie] van 30 april 2019 wordt overwogen dat er duidelijkheid dient te komen over de mogelijke persoonlijke problematiek van [minderjarige] , dat van de moeder wordt verwacht dat zij haar therapie afrondt en dat de ouders moeten leren samenwerken zodat [minderjarige] onbelast contact kan hebben met beide ouders. Uit het raadsrapport van 27 maart 2019 van de raad, regio [locatie] , blijkt dat er sprake is van een stagnerende opvoedsituatie en schade in de sociaal-emotionele identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Door school zijn zorgen geuit over problematiek in het autistisch spectrum. [minderjarige] volgt speciaal basisonderwijs en is gebaat bij duidelijkheid en structuur. [minderjarige] is een kind met speciale behoeften die een sterke opvoeder nodig heeft.
Het lukt ouders al jaren niet om de benodigde diagnostiek en behandeling op maat voor [minderjarige] te organiseren. Ouders kunnen nog onvoldoende communiceren en samenwerken, terwijl zij wel willen dat [minderjarige] de kans krijgt om zich voldoende te ontwikkelen.
Het raadsrapport en de toelichtingen van de GI en de Raad ter zitting roepen de vraag op of de moeder als opvoeder voldoende daadkracht en visie heeft om [minderjarige] de extra stabiliteit te geven die hij nu nodig heeft. De moeder is kwetsbaar; de hulpverleners melden meerdere zorgen over haar. De moeder heeft [minderjarige] wel aangemeld bij [naam] Jeugdzorg, maar investering in het benutten van hulpverlening is pril en tot nu toe zonder resultaat.
De vader is beperkt beschikbaar (binnenvaartschipper); hij zoekt oplossingen bij anderen en is gefrustreerd en wantrouwend waar het moeders intenties en competenties betreft. Er is een wankel evenwicht door de complexe leefsituatie van beide partijen, de (on)mogelijkheden bij ouders, de verzwaarde opvoedvraag van [minderjarige] , en de behoefte aan ondersteuning en begeleiding van de moeder.
De rechtbank heeft na de zitting het bericht van 17 december 2019 van de GI ontvangen. Uit dit bericht volgt dat [naam] Jeugdhulp de intake voor het persoonlijkheidsonderzoek heeft afgerond en dat de uitkomst naar verwachting in januari 2020 zal worden besproken met alle betrokkenen. Het persoonlijkheidsonderzoek zal een ASS-onderzoek, ontwikkelingsonderzoek, kindonderzoek en schoolobservatie omvatten, waarbij ook de opvoeding wordt meegenomen. De hulpverlening bevat geen ambulante opvoedondersteuning.
De rechtbank acht, naast de informatie van de GI over de uitkomsten van de onderzoeken van [naam] Jeugdzorg (het persoonlijkheidsonderzoek) en de uitkomsten van het netwerkpleeggezinonderzoek van Cardea naar de geschiktheid van opa (en tante), een
aanvullendonderzoek door de raad naar de opvoedsituatie bij zowel de vader in [woonplaats Y] als bij de moeder in België, in relatie tot de problematiek van [minderjarige] , noodzakelijk.
Voorts dient er zicht te komen op de hulpverlening aan de moeder in België. Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat zij psychisch stabiel is, dat haar medicatie onder begeleiding is afgebouwd en dat zij een afspraak heeft met een privépsycholoog, maar door de moeder zijn geen stukken overlegt die deze stellingen onderbouwen. Het is aan de moeder om tijdig informatie op te vragen bij de betrokken hulpverlening, waaronder de huisarts, en die aan te leveren bij de raad.
De rechtbank gaat er van uit dat de raad – naast de GI en de jeugdbeschermers – [naam] Jeugdzorg en Cardea als informanten raadpleegt, en zo mogelijk ook de instanties in België die betrokken zijn (geweest) bij de hulpverlening aan de kinderen van [echtg. X] .
In afwachting van het aanvullend raadsonderzoek zal de rechtbank de zaak pro forma aanhouden tot 1 april 2020, zodat de verzoeken in deze zaak gecombineerd met het (te verwachten) verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling op een zitting voor 30 april 2020 kunnen worden behandeld.

Beslissing

De rechtbank:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming
een aanvullend onderzoekte verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
bepaalt dat de griffier
een afschrift van deze beschikking en van de processtukkenaan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot
1 april 2020 pro forma; uiterlijk op die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn – aanvullend - rapport met advies te hebben uitgebracht aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;
bepaalt dat de behandeling ter zitting, na ontvangst van het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming, zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip, gecombineerd met – indien aan de orde – een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers;
houdt iedere verdere beslissing
over de vervangende toestemming tot verhuizing, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstakenaan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Dragtsma, L. Koper en C.J-A. Seinen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Corver als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2020.