ECLI:NL:RBDHA:2020:7933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.11674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag en het recht op een hoorzitting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe relevante feiten of elementen had aangevoerd die de aanvraag konden onderbouwen. Eiser had eerder al een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en zijn herhaalde aanvragen waren ook niet succesvol.

Eiser voerde aan dat hij ten onrechte niet was gehoord door de staatssecretaris, en dat dit in strijd was met de geldende wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had mogen afzien van een hoorzitting, gezien de tegenstrijdigheden in de overgelegde documenten en de mogelijkheid dat eiser tijdens een hoorzitting opheldering had kunnen geven. De rechtbank concludeerde dat de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag onterecht was en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.

De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser wel gehoord moet worden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11674

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. van der Heijden).

ProcesverloopBij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 13 juli 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL20.11675, plaatsgevonden op 30 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Dahmani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] . Hij stelt van Eritrese nationaliteit te zijn.
2. Eiser heeft eerder op 14 mei 2016 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 9 november 2016 afgewezen omdat eiser zijn nationaliteit niet had aangetoond. Op 16 augustus 2017 (AWB 16/28618) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser daartegen ongegrond verklaard, waarmee dat besluit in rechte vaststaat. Vervolgens heeft eiser op 14 januari 2019 een herhaalde asielaanvraag ingediend, die op 4 april 2019 door verweerder buiten behandeling is gesteld omdat het M35-O formulier geen nieuwe relevante feiten of elementen bevatte.
3. Op 10 mei 2019 heeft eiser onderhavige opvolgende aanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag in eerste instantie bij besluit van 10 mei 2019 buiten behandeling gesteld omdat de overgelegde stukken geen vertaling bevatte. Op 17 juni 2019 (NL19.11065) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen. Op 26 mei 2020 heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft geen nieuwe elementen en bevindingen aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
5. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord. Artikel 3.118b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is pas per 1 juli 2019 in werking getreden, terwijl de aanvraag dateert van 10 mei 2019. Verweerder stelt dat hij van horen heeft kunnen afzien op grond van deze bepaling, omdat er geen sprake is van overgangsrecht en het artikel onmiddellijke werking heeft. Het is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dat eiser niet is gehoord. Verder verwijst eiser naar artikel 16 Procedurerichtlijn [1] . Verweerder werpt aan eiser een aantal inconsistenties en tegenstrijdigheden tegen ten aanzien van de overgelegde documenten en werpt tegen dat eiser de overlegde documenten eerder had kunnen en moeten overleggen. Het tegenwerpen van de tegenstrijdigheden en het late overleggen van de stukken, zonder de gelegenheid te bieden dit uit te leggen in een persoonlijk onderhoud, dient in strijd met artikel 16 Procedurerichtlijn te worden geacht. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en moet worden vernietigd.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 42, tweede lid, onder b, Procedurerichtlijn een opvolgende aanvraag zonder persoonlijk onderhoud op basis van schriftelijke toelichtingen kan worden afgedaan. Dit is vastgelegd in artikel 3.118b, derde lid, Vb en in paragraaf C1/2.9 en C2/8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Op grond van de door eiser overgelegde stukken is door verweerder vastgesteld dat de aanvraag geen kans van slagen heeft en deze aanvraag niet leidt tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure. Omdat overgangsrecht ontbreekt, heeft WBV 2019/9 en het daarin vervatte gewijzigde beleid ten aanzien van paragraaf C1/2.9 Vc onmiddellijke werking. Dat de onderhavige opvolgende aanvraag is ingediend voor 1 juli 2019 leidt daarom niet tot het oordeel dat persoonlijk onderhoud ten onrechte achterwege is gelaten. Verder is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad.
5.2
De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser heeft bij zijn onderhavige aanvraag zijn originele geboorteakte en een vertaling daarvan overgelegd alsmede een kopie van de UNHCR-registratie van zijn gezin. Verweerder heeft in deze documenten een aantal tegenstrijdigheden ten opzichte van eisers eerdere gehoren gevonden en die in het voornemen aan hem tegengeworpen. Op grond daarvan stelt verweerder dat die tegenstrijdigheden benadrukken dat aan die documenten niet de waarde kan worden gehecht die eiser wenst. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat de onderhavige aanvraag niet alleen op grond van deze tegenstrijdigheden niet-ontvankelijk is verklaard, maar ook vanwege het resultaat van het documentonderzoek en dat niet duidelijk is waarom eiser deze documenten niet eerder heeft kunnen overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder evenwel niet af kunnen zien van horen. Immers, in paragraaf C1/2.9 Vc en het in WBV 2019/9 vervatte gewijzigde beleid (in samenhang met artikel 3.118b Vb) is neergelegd dat verweerder kan besluiten om af te zien van een gehoor in de situatie dat de vreemdeling (…) een beroep doet op (nieuwe) informatie of stukken waarvan zonder horen kan worden vastgesteld dat ze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure(s). De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de geconstateerde tegenstrijdigheden en de vraagtekens die hij heeft gesteld bij de overgelegde documenten, eiser in de gelegenheid had moeten stellen om tijdens gehoor te reageren op de geconstateerde tegenstrijdigheden en de vraag waarom de documenten niet eerder konden worden overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder niet zonder het horen van eiser vaststellen dat deze stukken niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedures. Het standpunt van verweerder dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, volgt de rechtbank niet, nu het goed mogelijk is dat eiser in een gehoor opheldering kan geven over de documenten. De beroepsgrond slaagt.
6. Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet af had kunnen zien van het horen van eiser, en is het beroep van eiser reeds hierom gegrond. De overige gronden hoeven daarom geen bespreking meer.
7. De aanvraag is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder wordt opgedragen eiser te horen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nog niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.