In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe relevante feiten of elementen had aangevoerd die de aanvraag konden onderbouwen. Eiser had eerder al een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en zijn herhaalde aanvragen waren ook niet succesvol.
Eiser voerde aan dat hij ten onrechte niet was gehoord door de staatssecretaris, en dat dit in strijd was met de geldende wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had mogen afzien van een hoorzitting, gezien de tegenstrijdigheden in de overgelegde documenten en de mogelijkheid dat eiser tijdens een hoorzitting opheldering had kunnen geven. De rechtbank concludeerde dat de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag onterecht was en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser wel gehoord moet worden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.