ECLI:NL:RBDHA:2020:7938
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een dwangverzoek tot instemming met een schuldregeling door een zelfstandig ondernemer
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van een zelfstandig ondernemer die zijn onderneming wenst voort te zetten. De ondernemer had op 11 mei 2020 een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, vergezeld van een verzoek om verweersters te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juli 2020, waarbij de verzoeker en zijn schuldhulpverlener aanwezig waren, maar de verweersters niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker een totale schuld heeft van € 80.638,41 aan 25 schuldeisers, waarvan de vorderingen van de verweersters respectievelijk € 3.283,61 en € 3.434,82 bedragen.
De rechtbank oordeelt dat de aangeboden schuldregeling onvoldoende is gedocumenteerd en dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aanbod het uiterste is waartoe hij financieel in staat is. De rechtbank benadrukt dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald en dat een schuldeiser alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen kan worden om in te stemmen met een schuldregeling. De rechtbank concludeert dat de belangen van de verweersters zwaarder wegen dan die van de verzoeker, en wijst het dwangverzoek af. Tevens wordt het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling als ingetrokken beschouwd, nu de verzoeker heeft aangegeven dit verzoek in te trekken indien het dwangverzoek wordt afgewezen.