ECLI:NL:RBDHA:2020:7952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.12137
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en psychische klachten van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Kameroense nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij vreest voor een onrechtmatige behandeling in Duitsland en dat hij lijdt aan psychische problemen als gevolg van zijn situatie.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen bewijs heeft geleverd voor zijn vrees voor een onrechtmatige detentie in Duitsland en dat zijn psychische klachten niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland een claimakkoord heeft afgegeven en dat eiser de mogelijkheid heeft om een herhaalde asielaanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om eisers aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht te behandelen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Duitsland geen toegang zou hebben tot medische zorg of dat klagen bij de Duitse autoriteiten niet mogelijk zou zijn.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.12137
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.12138, plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij Kameroense nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1998] .
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat hij bij overdracht aan Duitsland vreest voor een behandeling in strijd met het recht op een eerlijk proces. In Duitsland is eiser ten onrechte veroordeeld voor
een vechtpartij. Zijn strafzaak loopt inmiddels in hoger beroep en is nog niet onherroepelijk. Bij overdracht aan Duitsland vreest eiser dat hij wordt gedetineerd en vervolgens wordt uitgezet naar zijn land van herkomst. Als dat gebeurt dan kan eiser zijn strafzaak niet bijwonen. Dat is in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de gronden van de Europese Unie (EU Handvest). Het heeft voor eiser geen zin om te klagen bij de Duitse autoriteiten, want zij zullen eiser uitzetten.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft, ook in beroep, geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiser in Duitsland ten onrechte is veroordeeld. Ook heeft eiser zijn vrees voor een onrechtmatige detentie in Duitsland niet onderbouwd. Dat eiser mogelijk voor de behandeling van zijn stafzaak wordt uitgezet naar zijn van land van herkomst, is eveneens een onzekere toekomstige gebeurtenis. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de onderhavige procedure ziet op het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Duitsland heeft een claimakkoord afgegeven en eiser wordt daarmee in de gelegenheid gesteld om een herhaalde asielaanvraag in te dienen. Hierbij merkt verweerder terecht op dat Duitsland net als Nederland gebonden is aan het EVRM en het Handvest. Bij voorkomende problemen dient eiser zich te wenden tot de (hogere) autoriteiten nu Duitsland gehouden is de internationale verplichtingen na te komen. Niet gebleken is, ander dan eiser stelt, dat de mogelijkheid om te klagen voor hem niet bestaat, dan wel bij voorbaat zinloos is. Dat een overdracht aan Duitsland is strijd is met het recht op een eerlijk proces is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Eiser voert verder aan dat hij veel stress ervaart en lijdt aan een depressie als gevolg van de uitzichtloze situatie waarin hij verkeert. Eiser doet in dit verband een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, C-163/17 van Jawo tegen Duitsland (arrest-Jawo). Bij overdracht aan Duitsland zal eiser buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om, in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terechtkomen. Verweerder heeft ten onrechte geen aanleiding gezien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen en is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op de psychische klachten van eiser.
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om eisers aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht te behandelen. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht stelt, heeft eiser namelijk geen objectieve en verifieerbare stukken overgelegd waaruit zijn eventuele psychische problemen blijken. Verder is door eiser ook niet aangetoond dat een eventueel benodigde medische behandeling in Duitsland niet voorhanden is en dat eiser geen medische zorg zou kunnen krijgen. Bovendien mag ook in dit kader van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen wendt tot de daartoe aangewezen instanties of (hogere) autoriteiten in Duitsland. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of zinloos is. Gelet
op het voorgaande slaagt het beroep op het arrest Jawo ook niet. Uit het arrest Jawo blijkt dat er een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bestaat voordat wordt aangenomen dat er sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het EU Handvest. Met de enkele stelling van eiser dat hij psychische problemen heeft, is niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie aan deze drempel voldoet. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om op de grond van artikel 17 van de Dublinverordening het asielverzoek van eiser aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Eiser heeft verder verzocht wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Nu verweerder hier in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd op in is gegaan en eiser deze gronden in beroep niet nader heeft onderbouwd, slaagt de enkele verwijzing naar het eerder aangevoerde niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
13 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.