ECLI:NL:RBDHA:2020:7955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.11155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel en Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel door eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had een beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser was niet verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigde van eiser had aangegeven dat hij en eiser niet ter zitting zouden verschijnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 19 juni 2020 met onbekende bestemming is vertrokken, wat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betekent dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. De rechtbank concludeert dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11155
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.11156, plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eiser is, met kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1992] .
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Verweerder heeft de rechtbank op 2 juli 2020 via een bericht in het digitale dossier medegedeeld dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers heeft gemeld dat eiser op 19 juni 2020 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op 6 juli 2020 per bericht in het digitale dossier laten weten dat eiser pas een maand na het bestreden besluit is vertrokken en het beroep daarom inhoudelijk moet worden behandeld. Daarbij heeft gemachtigde van eiser ook vermeld dat eiser en hij niet ter zitting zullen verschijnen.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat die vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op het verzoek. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.1
5. De rechtbank leidt uit het bericht van 6 juli 2020 niet af dat gemachtigde nog contact met eiser heeft gehad, dat hij weet of eiser nog in Nederland verblijft of waar hij verblijft. Onder deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming en dus geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Gelet op de vaste rechtspraak van de ABRvS is het niet relevant dat eiser pas na het bestreden besluit van 22 mei 2020 met onbekende bestemming is vertrokken.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
1Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579).
13 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.