ECLI:NL:RBDHA:2020:7970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
20.13351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoordelijkheidsbepaling voor asielaanvraag onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Ethiopische nationaliteit bezittende persoon. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 juli 2020 in Breda, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de argumenten van verweerder gehoord. Eiser betoogde dat de termijnen voor het indienen van een heroverwegingsverzoek en de acceptatie daarvan door de Franse autoriteiten niet in acht zijn genomen, waardoor Nederland verantwoordelijk zou moeten zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Verweerder stelde echter dat het heroverwegingsverzoek tijdig was ingediend.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de termijnen zoals vastgelegd in de Dublinverordening zijn overschreden. De rechtbank oordeelde dat Nederland met ingang van 26 mei 2020 verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat de Franse autoriteiten niet binnen de voorgeschreven termijnen hebben gereageerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de staatssecretaris vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13351

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.13352, plaatsgevonden op 30 juli 2020 in Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ethiopische nationaliteit te bezitten.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De Franse autoriteiten hebben op 17 april 2020 het verzoek om overname afgewezen. Nadat verweerder had gevraagd om heroverweging, hebben de Franse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag op 29 juni 2020 alsnog aanvaard.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Gelet op de beroepsgronden is uitsluitend in geschil of het heroverwegingsverzoek van verweerder en de acceptatie van dit verzoek door de Franse autoriteiten binnen de termijnen van artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening [3] hebben plaatsgevonden en, zo nee, of dat tot gevolg heeft dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag.
5. Eiser voert aan dat hij ondanks de acceptatie van Frankrijk niet kan worden overgedragen. Het heroverwegingsverzoek dient in overeenstemming met artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening binnen een termijn van drie weken ingediend te worden. Deze termijn is overschreden, nu er pas op 25 mei 2020 een heroverwegingsverzoek is ingediend. Daarnaast hebben de Franse autoriteiten buiten de voorgeschreven termijn van twee weken op het heroverwegingsverzoek gereageerd.
6. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat het verzoek tot heroverweging niet op 25 mei 2020, maar op 1 mei 2020, en daarmee op tijd, is ingediend. Verweerder wijst op een ontvangstbevestiging waaruit dat volgens hem blijkt. Het verzoek tot heroverweging kan als een nieuw overnameverzoek worden aangemerkt, waarop de Franse autoriteiten tijdig hadden moeten reageren.
7. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 november 2018 [4] volgt dat wanneer de aangezochte lidstaat niet binnen de termijn van twee weken, genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening antwoordt op een verzoek tot heroverweging, de aanvullende procedure voor heroverweging definitief is beëindigd en de verzoekende lidstaat vanaf het verstrijken van die termijn verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, tenzij hij nog over de nodige tijd beschikt om binnen de in de Dublinverordening gestelde dwingende termijnen een nieuw verzoek tot over- of terugname in te dienen.
8. In eisers geval gelden de termijnen voor een overnameverzoek, omdat de Franse autoriteiten een visum hadden verstrekt aan eiser. Dat betekent dat verweerder op grond van artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening binnen drie maanden na de op 26 februari 2020 in Nederland ingediende asielaanvraag een overnameverzoek hadden moeten doen.
9. Uit de stukken blijkt dat verweerder op 17 maart 2020 de Franse autoriteiten heeft verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. De Franse autoriteiten hebben dit verzoek op 16 april 2020 afgewezen. Op 25 mei 2020 heeft verweerder een heroverwegingsverzoek bij de Franse autoriteiten ingediend. De rechtbank volgt niet verweerders standpunt ter zitting dat het heroverwegingsverzoek dateert van 1 mei 2020. Weliswaar wordt die datum aan het hoofd van de brief genoemd, maar op de volgende twee pagina’s in de rechtermarge staat 25 mei 2020 vermeld. Daarbij komt dat de Franse autoriteiten in de aanvaardingsbrief van 29 juni 2020 refereren aan een op 25 mei 2020 ontvangen verzoek. Maar zelfs als het heroverwegingsverzoek wel op 1 mei 2020 zou zijn ingediend, had dit niet geleid tot een andere beoordeling. Immers, in beide gevallen zijn er meer dan twee weken verstreken tot de reactie van de Franse autoriteiten op het verzoek om heroverweging. Volgens het arrest van het Hof van Justitie van 13 november 2018 leidt het verstrijken van deze reactietermijn, alsmede het verstrijken van de termijn van artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening op 26 mei 2020, ertoe dat Nederland met ingang van deze datum moet worden aangemerkt als de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de aanvraag van eiser. Het verweer dat het verzoek om heroverweging moet worden aangemerkt als een nieuw verzoek om overname dat binnen de driemaandentermijn is ingediend, kan geen doel treffen. Met dit standpunt worden immers de in de Uitvoeringsverordening opgenomen termijnen voor heroverweging, waarmee een vlotte afhandeling van de verantwoordelijkheidsbepaling is beoogd, ondergraven.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, nu eiser eerst in de nationale asielprocedure dient te worden opgenomen alvorens een nieuw besluit kan worden genomen op eisers asielaanvraag. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van
deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525
(vijfhonderdvijfentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dublin Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1560/2003.
4.Hof van Justitie, 13 november 2018, (