In deze zaak heeft eiser op 25 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 5 september 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 23 april 2020 een verweerschrift ingediend. Door de coronamaatregelen is de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden. Eiser heeft op 24 mei 2020 gereageerd op het verweerschrift en verzocht om een beslissing op zijn beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eiser heeft verweerder op 8 maart 2020 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep terecht is ingediend.
De rechtbank overweegt dat, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, indien het beroep gegrond is, de rechtbank kan bepalen dat het bestuursorgaan binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit moet nemen. In dit geval heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen zes weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is er aanleiding om een dwangsom van € 100,- per dag op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, begroot op € 262,50.
De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en is bekendgemaakt op 21 augustus 2020. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na de bekendmaking.