ECLI:NL:RBDHA:2020:7998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.3863 en NL20.3864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet tijdig nemen van besluiten op asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eiseressen op 12 februari 2020 afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van beslissingen op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 29 oktober 2018. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 12 mei 2020 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak enige tijd aangehouden vanwege de coronamaatregelen, maar heeft deze hervat na versoepeling van de maatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden. De rechtbank oordeelt dat de beroepen van eiseressen terecht zijn ingediend, omdat de staatssecretaris in gebreke is gebleven om tijdig een besluit te nemen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvragen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseressen, begroot op € 262,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal dat alsnog worden zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL20.3863 en NL20.3864

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres 1

V-nummer: [#1]
[eiseres 2], eiseres 2
V-nummer: [#2]
gezamenlijk te noemen eiseressen
(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseressen hebben op 12 februari 2020 afzonderlijk beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van beslissingen op de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 29 oktober 2018.
Verweerder heeft op 12 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak enige tijd aangehouden omdat besluitvorming niet kon plaatsvinden door omstandigheden die samenhangen met de coronamaatregelen. Na versoepeling van de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak hervat. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn organisatie aan te passen aan de maatregelen die thans nog gelden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. Eiseressen hebben op 29 oktober 2018 aanvragen voor een verblijfsvergunning ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, Vw had verweerder uiterlijk op 28 april 2019 op de aanvragen moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseressen verweerder bij brieven van 6 november 2019 hebben meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
9. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen terecht zijn ingediend omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de ingebrekestelling van 6 november 2019 geldig is.
10. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
11. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
12. Verweerder heeft in het verweerschrift van 12 mei 2020 uitvoerig toegelicht wat de stand van zaken is rondom het wegwerken van de capaciteitsproblemen die aan tijdige besluitvorming in de weg staan en wat in de uitvoeringspraktijk, onder de huidige omstandigheden, een haalbare en realistische maatwerkvoorziening of -termijn is.
13. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) bepaald dat in gevallen waarin nog geen eerste gehoor heeft plaatsgevonden, het “8+8 model” passend is, dat wil zeggen acht weken voor het afnemen van het eerste gehoor en acht weken daarna om het besluit bekend te maken. De Afdeling heeft in die uitspraak voorts het volgende overwogen: “In asielzaken houdt de rechter er rekening mee dat de staatssecretaris aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht”.
14. De rechtbank stelt vast dat in deze zaken sinds de datum van de aanvragen bijna 22 maanden zijn verstreken. Daarom ziet de rechtbank, met inachtneming van de bovenstaande overweging van de Afdeling, aanleiding om een andere termijn op te leggen dan (conform het 8+8 weken model) in totaal zestien weken. De rechtbank acht een termijn van acht weken in dit geval niet onnodig lang en niet onrealistisch kort. De rechtbank zal verweerder dan ook opleggen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak besluiten op de aanvragen te nemen.
15. De rechtbank ziet voortaan, in lijn met inmiddels landelijk afgesproken beleid, in beginsel aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De aanvrager kan, indien de dwangsomperiode is verstreken zonder dat verweerder een besluit op de aanvraag heeft genomen, opnieuw beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
16. Nu de aanvragen gelijktijdig zijn gedaan en het familieleden betreft, neemt de rechtbank aan dat de aanvragen zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke wetstoepassing met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd.
17.
Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5). De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen gegrond;
- vernietigt de met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvragen van eiseressen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseressen gezamenlijk een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.