ECLI:NL:RBDHA:2020:7999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.6600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van staatloze Palestijn uit Gaza en de beoordeling van de UNRWA-ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de asielaanvraag van een staatloze Palestijn uit Gaza. De rechtbank heeft vastgesteld dat de UNRWA (United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East) niet in staat is om de levensomstandigheden te bieden die in overeenstemming zijn met haar mandaat. De eiser heeft aangetoond dat de situatie in Gaza zo slecht is dat hij gedwongen was te vertrekken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de uitsluitingsgrond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet langer op eiser van toepassing is, waardoor hij als vluchteling moet worden aangemerkt volgens artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank heeft het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de asielaanvraag af te wijzen als ongegrond vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6600
[V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Slutzky).

ProcesverloopBij besluit van 6 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2020.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Arabische taal is A.H.H. Alnima verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] Hij is van Palestijnse afkomst en staatloos.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat de algemene situatie in Gaza zo slecht is vanwege de oorlogen, de economische blokkade door Israël die al dertien jaar duurt en de economische crisis, dat hij in een uitzichtloze situatie verkeert. In Gaza is een totaal gebrek aan veiligheid, medische zorg, onderwijs, werkgelegenheid en dagelijkse noodzakelijke basisvoorzieningen. Eiser heeft geen zicht op een normaal leven voor hem, zijn vrouw en zijn kinderen.
3.1.
Verweerder heeft de volgende elementen uit het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1. de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2. problemen die eiser stelt ondervonden te hebben vanwege de algemene situatie in Gaza.
3.2.
Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Ten aanzien van het tweede relevante element heeft verweerder overwogen dat eiser valt onder de uitsluitingsgrond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag [1] omdat hij geregistreerd is bij en bijstand heeft genoten van de UNRWA [2] en Gaza op eigen initiatief heeft verlaten. Van eiser mag worden verwacht dat hij zich weer naar het mandaatgebied van de UNRWA begeeft om bijstand van de UNRWA in te roepen. Verweerder stelt dat uit de verklaringen van eiser niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Er is volgens verweerder in Gaza geen sprake van een uitzonderlijke situatie waarin eiser enkel door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. De humanitaire situatie in Gaza is in materieel opzicht en qua toegang tot basisvoorzieningen weliswaar slecht, maar deze is niet te vergelijken met de situatie in Centraal- en Zuid-Somalië ten tijde van de uitspraak in de door eiser aangehaalde zaak Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk [3] van 28 juni 2011. Daarnaast geldt dat in de Gazastrook, niettegenstaande de zorgelijke humanitaire situatie, sprake is van een aantal functionerende structuren en dat UNRWA en talrijke non-gouvernementele organisaties actief zijn op het gebied van hulpverlening, bijstand en herstel. Volgens verweerder is niet gebleken dat de UNRWA niet langer aan haar opdracht kan voldoen en evenmin dat eiser bij terugkeer naar de Gazastrook een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [4] strijdige behandeling. Gelet hierop komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), aldus verweerder.
3.3.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Dit besluit geldt ook als terugkeerbesluit. Eiser moet Nederland binnen vier weken verlaten.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich in Gaza bevond in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid. De bescherming en bijstand die eiser en zijn gezin genoten van UNRWA in essentiële zaken als voedselvoorzieningen, medische zorg en financiële bijdragen waren dusdanig gering dat eiser en zijn gezin onder het bestaansminimum leefden en geen toekomstperspectief hadden. De UNRWA is niet in staat de levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht. Zo is het voor eiser steeds moeilijker om zijn gezin te onderhouden, ook omdat er een gebrek aan werkgelegenheid is. Daarnaast zijn er onvoldoende middelbare scholen. De medische zorg in Gaza is onvoldoende en eiser vreest voor zijn eigen leven en dat van zijn kinderen omdat hij bang is dat zij het slachtoffer worden van het aanhoudende geweld in Gaza. Met name bij de hekken waar mensen demonstreren tegen de economische blokkade wordt door Israëlische militairen met kogels geschoten die ontploffen als die in het lichaam komen. Veel kinderen in Gaza zijn daardoor hun benen kwijt. Eiser is bang dat dit ook zijn kinderen overkomt. Eiser stelt dat hij door deze totaal uitzichtloze situatie gedwongen is uit Gaza te vertrekken. Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag is niet op eiser van toepassing. Ook is er bij terugkeer naar Gaza een reëel risico op schending van de menselijke waardigheid van eiser, in strijd met artikel 1 van het Handvest [5] , vanwege de uitzonderlijke sociaaleconomische en humanitaire omstandigheden in Gaza.
Beoordeling van het geschil
5.1.
Artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn [6] bepaalt dat een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer hij onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt, dat betrekking heeft op het genieten van bescherming of bijstand van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de UNHCR [7] . Is die bescherming of bijstand om welke reden ook opgehouden zonder dat de positie van de betrokkene definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de algemene vergadering van de Verenigde Naties, dan heeft de betrokkene op grond van dit feit recht op de voorzieningen uit hoofde van deze richtlijn.
5.2.
In artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag is bepaald dat dit verdrag niet van toepassing is op personen die bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de UNHCR.
5.3.
Uit het in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde beleid van verweerder blijkt dat artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag in de huidige praktijk van toepassing is op de staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat valt van de UNRWA. Verder staat in dit beleid het volgende:
Verweerder verleent de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw:
- als de bescherming van of bijstand aan de vreemdeling door andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR om welke reden ook is opgehouden; én
- de positie van de vreemdeling niet definitief is geregeld in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN.
De bescherming of bijstand door de UNRWA van de staatloze Palestijnse vreemdeling is beëindigd indien sprake is van een of meerdere van de volgende situatie:
a. (…)
b. in geval van de onmogelijkheid van het orgaan of van de instelling om zijn opdracht te volbrengen;
c. indien de staatloze Palestijnse vreemdeling niet langer de bescherming of bijstand kan inroepen om een reden die buiten zijn invloed ligt en onafhankelijk is van zijn wil en deze omstandigheid hem dwingt dat gebied te verlaten en hem op die manier belet de door het UNRWA verleende bescherming of bijstand te genieten.
Ad c.
Verweerder gaat na of de staatloze Palestijnse vreemdeling gedwongen werd het betreffende gebied te verlaten. Hiervan is sprake als wordt voldaan aan één van beide hieronder genoemde voorwaarden:
1. de staatloze Palestijnse vreemdeling bevond zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bescherming;
2. het is voor de UNRWA onmogelijk de staatloze Palestijnse vreemdeling in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNRWA belast is zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bijstand.
5.4.
In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 17 juni 2010 [8] (Bolbol) wordt in punt 51 overwogen dat uit de duidelijke bewoordingen van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag volgt dat alleen degenen die daadwerkelijk de door UNRWA geboden hulp hebben ingeroepen onder de in dit artikel genoemde grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus vallen.
5.5.1.
In het arrest van het HvJEU van 19 december 2012 [9] (El Kott) wordt in punt 52 overwogen dat de in artikel 12, eerste lid, onder a, eerste volzin, van de Kwalificatierichtlijn neergelegde uitsluiting van de vluchtelingenstatus niet alleen van toepassing is op personen die thans de door UNRWA verleende bijstand genieten, maar ook op degenen die deze bijstand hebben genoten kort vóór het indienen van een asielverzoek in een lidstaat, voor zover die bijstand niet is opgehouden als bedoeld in de tweede volzin van dit artikel.
5.5.2.
Verder heeft het HvJEU in punt 61 van het El Kott-arrest overwogen dat een situatie als bedoeld in de tweede volzin van artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn zich voordoet als het vertrek van de betrokken persoon zijn rechtvaardiging vindt in redenen buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil die hem dwingen dat gebied te verlaten en hem op die manier beletten de door UNRWA verleende bijstand te genieten.
5.5.3.
In het El Kott-arrest heeft het HvJEU het volgende voor recht verklaard:
Artikel 12, eerste lid, onder a, tweede volzin, van de Kwalificatierichtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het ophouden van de bescherming of bijstand van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de UNHCR „om welke reden ook”, eveneens de situatie omvat van een persoon die, na daadwerkelijk die bescherming of bijstand te hebben ingeroepen, deze niet langer geniet om een reden buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil. De bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van die persoon, moeten op basis van een individuele beoordeling van het verzoek nagaan of die persoon gedwongen werd het gebied te verlaten waarin dat orgaan of die instelling werkzaam is. Dit is het geval wanneer hij zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid bevond en het voor het betrokken orgaan of de betrokken instelling onmogelijk was hem in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee dat orgaan of die instelling is belast.
5.6.
In het arrest van het HvJEU van 25 juli 2018 [10] (Alheto) wordt in punt 86 benadrukt dat artikel 12, eerste lid, onder a, tweede volzin, van de Kwalificatierichtlijn van toepassing is wanneer op basis van een individuele beoordeling van alle relevante factoren blijkt dat de betrokken Palestijn in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid verkeert en de UNRWA, die door betrokkene om bijstand is gevraagd, niet in staat is in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee dit orgaan is belast, waardoor deze Palestijn wegens omstandigheden buiten zijn wil gedwongen is het operationele gebied van de UNRWA te verlaten. In dat geval kan deze Palestijn zich op grond van dit feit op deze richtlijn beroepen zonder noodzakelijkerwijs te hoeven aantonen dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft in de zin van artikel 2, onder d, van deze richtlijn.
6.1.
Niet in geschil is dat eiser bescherming en bijstand heeft genoten van de UNRWA.
6.2.
In geschil is het antwoord op de vraag of eiser Gaza gedwongen heeft verlaten en daarmee of hij op grond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag al dan niet is uitgesloten van de vluchtelingenstatus. Hierbij zijn van belang de vragen of eiser in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid verkeerde en of de UNRWA eiser levensomstandigheden heeft kunnen bieden die stroken met haar opdracht.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich bevond in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid en dat het voor de UNRWA onmogelijk was hem in Gaza levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNRWA is belast. Het vertrek van eiser uit Gaza vindt daarom naar het oordeel van de rechtbank zijn rechtvaardiging in redenen buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil, die hem hebben gedwongen Gaza te verlaten. Eiser heeft rapporten, links naar internetpagina’s en verwijzingen naar krantenartikelen overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de algehele situatie in Gaza zich op een mensonwaardig slecht niveau bevindt. De rechtbank verwijst hierna naar een kleine selectie daaruit.
7.2.
In de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 5 maart 2020 over de mogelijkheden van UNRWA om mensen in de Gazastrook te beschermen, staat dat UNRWA’s mandaat is om in basisdiensten te voorzien zoals onderwijs en gezondheidszorg. UNRWA heeft niet de middelen om fysieke bescherming te bieden aan vluchtelingen tegen geweld door gewapende partijen of elke andere vorm van geweld door derden. [11] Hieruit blijkt dat UNRWA in het geheel niet verantwoordelijk is, onder haar mandaat, voor
bescherming van eiser tegen de oorlogssituatie in de Gazastrook.
7.3.
Uit verschillende openbare bronnen blijkt dat UNRWA (recent) financieel fors is gekort en niet meer in staat is de benodigde bescherming te bieden. [12] Momenteel bestaat er bij de UNRWA een tekort van $ 348 miljoen. [13]
7.4.
The Committee on the Rights of the Child rapporteert op 10 februari 2020 [14] : “The Committee is deeply concerned about the high number of refugee and internally displaced children in the State party due to the Israëli occupation, forced displacement, evictions and armed hostilities. It notes with concern the dire situation of the majority of these children in refugee camps or living with extended farmily, including due to overcrowding, poor living conditions, the unemployment of their parents, the discontinuation of cash payments by UNRWA, food insecuritv and lack of privacy.”
7.5.
Uit recente informatie [15] blijkt dat er in de gezondheidszorg in Gaza ernstige tekorten zijn wat betreft medische apparatuur, essentiële medicijnen en medicijnvoorraden, chirurgische uitrusting en ambulance benodigdheden.
7.6.
De rechtbank constateert op basis van deze bronnen:
- dat in Gaza sprake is van een humanitaire noodtoestand;
- dat UNRWA vanwege ernstige financiële en materiële tekorten niet in staat is de
burgers van Gaza te voorzien in hun dagelijkse levensbehoeften;
- dat UNRWA niet is gemandateerd of uitgerust de burgers van Gaza bescherming te
bieden tegen oorlogsgeweld;
- dat de Palestijnen in Gaza grotendeels onder de armoedegrens leven;
- een groot deel van de huishoudens in Gaza niet genoeg heeft aan de vouchers die door de UNRWA worden verstrekt voor het aanschaffen van producten;
- dat de burgers van Gaza soms hun met voedselbonnen verkregen voedsel moeten verkopen om rond te kunnen komen;
- dat meer dan de helft van de bevolking van Gaza werkloos is;
- dat de meerderheid van de kinderen in Gaza door de Israëlische bezetting, gewapende conflicten en gedwongen uittochten gedwongen is te leven onder erbarmelijke omstandigheden in vluchtelingenkampen;
- dat op het gebied van onderwijs ernstige tekorten zijn ontstaan aan (middelbare) scholen, onderwijzers en lesmateriaal;
- dat salarisbetalingen aan onderwijzers worden stopgezet en het normale onderwijs geen doorgang kan vinden;
- dat het zorgstelsel in Gaza erg onder druk staat;
- dat er in de zorg in Gaza ernstige tekorten zijn aan artsen, ziekenhuizen, medische apparatuur, medicijnen, chirurgische uitrusting en ambulance benodigdheden;
- dat Gaza niet in staat is adequaat te handelen bij grootschalige virusuitbraken zoals thans de uitbraak van het coronavirus.
7.7.
Deze rapportages bevestigen het standpunt van eiser dat het voor de UNRWA
onmogelijk is gebleken om de Palestijnen in Gaza en dus ook eiser en zijn gezin de levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNRWA is belast. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee heeft aangetoond dat hij gedwongen was te vertrekken uit Gaza als bedoeld in de hierboven genoemde rechtspraak. Van hem kan dan ook niet worden verwacht dat hij terugkeert naar Gaza.
7.8.
De rechtbank volgt verweerders standpunt niet dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij niet tot de groep van 70% van de bevolking in Gaza hoort die hulp ontvangt van UNRWA. Dat 70% van de bevolking hulp krijgt van de UNRWA weerspreekt immers niet het betoog van eiser dat deze geboden hulp onvoldoende is om in de eerste levensbehoeften van zijn gezin te voorzien en dat zijn leefomstandigheden inhumaan zijn.
7.9.
De rechtbank concludeert, gelet op het voorgaande, dat de uitsluitingsgrond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet (langer) op eiser van toepassing is. Eiser had moeten worden aangemerkt als vluchteling als bedoeld in artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Gevolg hiervan is dat verweerder, volgens zijn beleid, eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw had moeten verlenen.
Conclusie
8.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het bestreden besluit is ondeugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Het beroep is gegrond. Verweerder zal opnieuw moeten beslissen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
8.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het Verdrag van Genéve van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88), gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76).
2.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.
3.ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907.
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
6.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011.
7.De Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen.
8.C-31/09, ECLI:EU:C:2010:351.
9.C-364/11, ECLI:EU:C:2012:836.
10.C-585/16, ECLI:EU:C:2018:584.
11.Dit stelt Matthias Burchard, directeur van de UNRWA vertegenwoordiging bij de EU.
12.Op https://reliefweb.int/sites/reliefweb.int/files/resources/Ga23%20The%20Dead-Zone%20en.pdf is te lezen dat de Verenigde Staten in 2018 tegoeden voor UNRWA ter hoogte van $ 125 miljoen hebben bevroren.
13.Zie https://www.aljazeera.com/news/2020/03/gaza-virus-cases-cope-outbreak-200319121444619-.html en https://reliefweb.int/sites/reli8fweb.int/files/resources/hummonitor_dec_2019_-linal.pdf.
14.https://tbintemet.ohchr.org/Treaties/CRC/Shared%20Documents/PSE/CRC_C_PSE_CO_l_41513-E.pdf.
15.https://www.ecoi.net/en/file/local/2021188/Special_Situation_Report_Nov_14_FINAL.pdf.