Overwegingen
1. Eiseres heeft verzocht om vrijgesteld te worden van het betalen van het griffierecht. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe, gezien de door haar aangevoerde omstandigheden.
2. Eiseres en haar gezin zijn in 2010 naar Nederland gekomen. Zij hebben op 9 november 2010 een asielaanvraag ingediend, maar deze aanvraag is afgewezen. Het gezin is in Nederland gebleven.
Aanvraag en besluitvorming
3. Op 4 februari 2019 is de aanvraag op grond van de Afsluitingsregeling ingediend. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde dat tenminste vijf jaar voor het bereiken van de achttienjarige leeftijd een asielvergunning moet zijn aangevraagd (voorwaarde b).
4. Verweerder heeft ook gekeken of eiseres op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in Nederland zouden moeten kunnen blijven. Volgens verweerder is daar geen aanleiding toe.
5. Eiseres voert aan dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder is niet op alle argumenten ingegaan die in bezwaar zijn aangevoerd en heeft de inhoud van de aanvullende bezwaarschriften buiten beschouwing gelaten. Wat in bezwaar is aangevoerd in het kader van artikel 8 van het EVRM, had voor verweerder aanleiding moeten zijn om een hoorzitting te houden. Tijdens een hoorzitting had eiseres kunnen uitleggen hoe sterk de banden met Nederland zijn. Eiseres en haar tweelingzus hebben hun vormende jaren in Nederland doorgebracht en zijn volledig geïntegreerd in de samenleving. Zij volgen een opleiding, lopen stage en gaan hier naar de kerk. Zij hebben privéleven in Nederland opgebouwd en hun banden met Nederland zijn zo sterk, dat een gedwongen terugkeer naar Armenië in strijd is met artikel 8 EVRM.
6. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat eiseres (op enkele maanden na) niet voldoet aan voorwaarde b zoals neergelegd in de Afsluitingsregeling. De rechtbank hoeft daar dus geen oordeel over te geven. De beroepsgronden richten zich tegen de beslissing van verweerder dat eiseres op grond van artikel 8 van het EVRM niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het vereiste van een machtiging voor voorlopig verblijf.
7. Verweerder heeft in het verweerschrift en tijdens de zitting bevestigd dat in het bestreden besluit niet is ingegaan op de aanvullende bezwaarschriften en de daarbij horende bijlagen van 16 juli 2019, 22 oktober 2019 en 11 november 2019. In die bezwaarschriften is uiteengezet waarom eiseres en haar tweelingzus zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Eiseres en haar tweelingzus hebben nadrukkelijk verklaard dat zij hun situatie willen toelichten tijdens een hoorzitting. Als bijlage bij de bezwaarschriften heeft eiseres verschillende stukken overgelegd, zoals stageverklaringen, een bewijs van inschrijving van MBO Amersfoort en brieven van personen die bij het gezin zijn betrokken. Verder is een rapport van Defence for Children van 11 november 2019 overgelegd, waarin uiteen wordt gezet dat er sprake is van een schending van het recht op eerbiediging van het privéleven als eiseres en haar tweelingzus Nederland worden uitgezet. De aanvullende bezwaarschriften van eiseres worden in het bestreden besluit niet genoemd en ook uit de inhoud van het bestreden besluit blijkt niet dat de aanvullende bezwaargronden bij de besluitvorming zijn betrokken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
8. Pas in het verweerschrift en tijdens de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de stukken die zijn genoemd en zijn ingebracht bij de voornoemde aanvullende bezwaarschriften niet leiden tot de conclusie dat verblijfsweigering of uitzetting van eiseres in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Er zijn volgens verweerder in de situatie van eiseres geen dermate bijzondere banden met Nederland, nu de opgebouwde sociale en culturele banden gebruikelijk zijn als personen (langdurig) in Nederland verblijven. Verder is volgens verweerder niet aangetoond dat het uitoefenen van privéleven in Armenië door eiseres niet mogelijk is of onoverkomelijke problemen met zich mee zal brengen. Eiseres en haar tweelingzus hebben tot hun dertiende levensjaar in Armenië gewoond en volgens verweerder valt niet in te zien dat zij zich niet kunnen aanpassen aan een leven in Armenië. Omdat met het bezwaarschrift niet aannemelijk is gemaakt dat er zodanig bijzondere banden zijn dat sprake kan zijn van een schending van artikel 8 van het EVRM, stelt verweerder dat hij mocht afzien van een hoorzitting.
9. De rechtbank ziet in de aanvullende motivering van verweerder in het verweerschrift en ter zitting geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder mag bij een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM zwaar laten meewegen dat de banden van eiseres zijn opgebouwd tijdens illegaal verblijf. Verweerder moet echter ook dan een volledige belangenafweging maken, waarbij alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken. Aan de hand van die belangenafweging dient verweerder de vraag te beantwoorden of sprake is van bijzondere omstandigheden, die maken dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven in Nederland. Gelet op de werkinstructie die verweerder bij de beoordeling van artikel 8 van het EVRM gebruikt, betrekt verweerder bij die belangenafweging (onder meer) in ieder geval de duur van het verblijf in Nederland, de leeftijd waarop de vreemdeling naar Nederland is gekomen, de duur van het verblijf in Nederland ten opzichte van het verblijf in het land van herkomst en de banden met het land van herkomst. Deze elementen heeft verweerder onvoldoende en niet conform zijn werkinstructie bij de beoordeling betrokken. Verweerder is bijvoorbeeld niet expliciet ingegaan op het feit dat eiseres minderjarig was toen zij naar Nederland kwam en op vraag of eiseres nog banden heeft met het land van herkomst. Eiseres heeft er verder terecht op gewezen dat in zaken waarin 8 EVRM-aspecten spelen als uitgangspunt moet gelden dat in bezwaar wordt gehoord.
10. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Voordat verweerder deze nieuwe beslissing op bezwaar neemt, moet verweerder alsnog een hoorzitting houden.
11. Aan de beoordeling van het beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet toe.
12. Omdat het beroep gegrond is, bestaat er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
13. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).