ECLI:NL:RBDHA:2020:8059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor dakopbouw in Voorschoten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Het bestreden besluit, dat op 7 mei 2020 was genomen, verleende de omgevingsvergunning voor de dakopbouw, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan.

Tijdens de zitting op 11 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoeker en verweerder gehoord. Verzoeker voerde aan dat de constructie niet veilig was en dat de vergunninghouder niet had voldaan aan de voorwaarden van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de vergunninghouder op korte termijn aan de voorwaarden kon voldoen en de bouw direct uitvoerbaar was.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker geen sterke twijfel had aangetoond over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en dat er geen aanleiding was om de voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en stelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zou later gepubliceerd worden op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

dREchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3675
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder

(gemachtigde: N.A. Dijkstra).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij](vergunninghouder), te Voorschoten.

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op het perceel [adres] [huisnummer] in [plaats] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2
Op 11 maart 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw op de woning op het perceel [adres] [huisnummer] te [plaats] . De aanvraag heeft twee weken ter inzage gelegen. Verzoeker heeft zienswijzen ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.10 en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder stelt zich op het standpunt dat aannemelijk is gemaakt dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2012, mits aan de in het bestreden besluit gestelde voorwaarden wordt voldaan. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de Bouwverordening. De commissie voor Welstand en Cultureel Erfgoed (WCE) is op 15 april 2020 akkoord gegaan met het bouwplan. Verweerder heeft geconstateerd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de maximale bouwhoogte van 6 meter wordt overschreden en omdat de dakkapellen in strijd zijn met de maximale breedte (50%) en de maximale hoogte van 1,5 meter. Deze afwijkingen worden met het bestreden besluit toegestaan omdat tegen het plan geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren zijn.
Spoedeisend belang
3.1
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Als geen onomkeerbare situatie dreigt, ontbreekt spoedeisend belang, zodat reeds daarom geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarnaast is voor het treffen van een voorlopige voorziening volgens vaste jurisprudentie slechts plaats indien sterke twijfel bestaat aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en een zwaarwegend spoedeisend belang maakt dat het voor betrokkene onevenredig bezwaarlijk zou zijn de beslissing op bezwaar te moeten afwachten.
3.2
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat vergunninghouder nog niet heeft voldaan aan alle in het bestreden besluit gestelde voorwaarden. De voorzieningenrechter constateert evenwel dat zodra voldaan is aan deze voorwaarden dit besluit direct uitvoerbaar is. Dit betekent dat op korte termijn met de bouw van de dakopbouw kan worden begonnen. Gelet daarop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Inhoudelijk
4.1
Verzoeker voert aan dat de constructie niet veilig is. Daartoe verwijst hij naar het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapport van 7 februari 2020 van 071bouwadvies.nl waarin staat dat geen controleberekening kan worden uitgevoerd of de belastingtoename door de dakopbouw door de bestaande fundering kan worden opgenomen zonder zakking/zetting en daarmee samenhangende schade.
4.2
De voorzieningenrechter constateert dat aan het bestreden besluit diverse voorwaarden zijn verbonden in verband met de constructieve veiligheid. Onder andere is de voorwaarde opgenomen dat vergunninghouder eerst een controleberekening van het draagvermogen moet indienen en deze goedgekeurd moet worden alvorens met de bouwwerkzaamheden mag worden begonnen. Ter zitting heeft verzoeker erkend dat de voorwaarden op zichzelf toereikend zijn om de constructieve veiligheid te garanderen. Hij verzet zich er evenwel tegen dat hij geen inzage krijgt in de door vergunninghouder nog in te dienen berekeningen. De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de vraag in hoeverre verzoeker inzage krijgt in de nog in te dienen berekeningen niet raakt aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
5. Verzoeker betoogt dat de door vergunninghouder overgelegde tekeningen van de dakopbouw niet stroken met hetgeen is aangevraagd ten aanzien van – onder meer – het type dakpan. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de aanvraag bepalend is en dat de tekeningen moeten worden aangepast voor zover deze niet overeenkomen met de in de aanvraag neergelegde beschrijving van het project. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat de WCE, die het welstandsadvies heeft uitgebracht, niet deskundig en niet onpartijdig is. De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat verzoeker, los van zijn kritiek ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling en de kritiek ten aanzien van de nauwkeurigheid van het advies over aspecten van het type dakpannen, geen concrete aanwijzingen heeft ingebracht die de stelling ondersteuning dat de commissie ondeskundig of niet onpartijdig zou zijn. Daarom is ook hierin geen aanleiding gelegen tot het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Verzoeker kan zich niet ermee verenigen dat hij slechts één dag voor de digitale hoorzitting van de WCE een aantal stukken aangeleverd heeft gekregen. Hij had daardoor onvoldoende tijd om te reageren. De voorzieningenrechter constateert dat daags voor de vergadering van de WCE nog verschillende tekeningen aan verzoeker zijn gemaild. Deze tekeningen zijn naar voorlopig oordeel niet dermate complex dat het voor verzoeker niet mogelijk was om daar tijdens de vergadering van de WCE desgewenst op te reageren. Dat verzoeker er zelf van heeft afgezien om deze vergadering bij te wonen komt voor zijn eigen rekening en risico. De voorzieningenrechter ziet daarom evenmin op grond hiervan aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
8.1
Verzoeker betoogt tot slot dat WCE de welstandsnota heeft miskend. In de eerste plaats komt de hoogte van de opbouw niet overeen met andere opbouwen in de straat. Daartoe verwijst verzoeker naar de welstandscriteria waarin staat dat bij woningblokken die één stedenbouwkundig geheel vormen, de toevoegingen per woning ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdstructuur van het blok en de ritmiek niet mogen verstoren. Ten tweede betreft het hier een dakhelling van 75°, terwijl een dakhelling maximaal 60° dient te zijn, aldus verzoeker. In dat verband verwijst hij naar het criterium dat dakopbouwen op woningblokken die één stedenbouwkundig geheel vormen eenduidig dienen te worden uitgevoerd met een identieke dakhelling van maximaal 60°. Tot slot meent hij dat de dakopbouw ten onrechte niet is voorzien van een halfronde dakvorst.
8.2
De WCE heeft in het advies van 15 april 2020 overwogen dat aan het criterium ‘dakopbouwen op woningblokken, die één stedenbouwkundig geheel vormen, eenduidig uitgevoerd moeten worden met een identieke dakopbouw met een identieke dakhelling van maximaal 60°’ niet meer kan worden voldaan. De reden daarvan is voor dit betreffende deelgebied twee dakopbouwen aanwezig zijn met twee verschillende dakhellingen (en verschillende dakpannen). Omdat de commissie de eenheid op het woningblok zwaarder laat wegen dan de hellinghoek van het dak, en de opbouw van 60° meer ruimte biedt voor bewoners, heeft de commissie verweerder geadviseerd om in dit geval voorbij te gaan aan de gestelde criteria. Hierbij heeft de commissie overwogen dat de dakopbouw in materialisering en detaillering zeer zorgvuldig is uitgewerkt.
8.3
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat verweerder het advies van de WCE van 15 april 2020 aan zijn oordeel over welstand ten grondslag heeft mogen leggen. De commissie heeft deugdelijk gemotiveerd waarom in afwijking van de welstandnota het bouwplan akkoord is bevonden. Met betrekking tot de vorm van de dakpannen en de halfronde vorst zijn geen welstandscriteria opgenomen in de welstandsnota. In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
9. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft mogen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 augustus 2020 door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.