Uitspraak
dREchtbank DEN Haag
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder
[derde-partij](vergunninghouder), te Voorschoten.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Het bestreden besluit, dat op 7 mei 2020 was genomen, verleende de omgevingsvergunning voor de dakopbouw, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan.
Tijdens de zitting op 11 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoeker en verweerder gehoord. Verzoeker voerde aan dat de constructie niet veilig was en dat de vergunninghouder niet had voldaan aan de voorwaarden van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de vergunninghouder op korte termijn aan de voorwaarden kon voldoen en de bouw direct uitvoerbaar was.
De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker geen sterke twijfel had aangetoond over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en dat er geen aanleiding was om de voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en stelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zou later gepubliceerd worden op de website van de rechtspraak.