Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 oktober 2019 in 's-Gravenhage, waar de verdachte met een glas in het gezicht van het slachtoffer sloeg, wat resulteerde in meerdere snijwonden en blijvende littekens. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 21 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. B.C.C. van Roessel, vorderde tot bewezenverklaring van zware mishandeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R. Schreudering, pleitte voor vrijspraak van de poging tot doodslag en zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank voor de zware mishandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met kracht met een glas in het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen, maar heeft niet bewezen geacht dat er sprake was van een poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte op noodweer en putatief noodweer verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was dat het slachtoffer een dreiging vormde die een noodweersituatie rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet redelijkerwijs kon aannemen dat hij zich moest verdedigen, en dat de enkele verbale bedreiging van het slachtoffer niet voldoende was om een noodweersituatie aan te nemen.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.