ECLI:NL:RBDHA:2020:810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
09/241176-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een glas in het gezicht van het slachtoffer, beroep op noodweer en putatief noodweer verworpen

Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 oktober 2019 in 's-Gravenhage, waar de verdachte met een glas in het gezicht van het slachtoffer sloeg, wat resulteerde in meerdere snijwonden en blijvende littekens. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 21 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. B.C.C. van Roessel, vorderde tot bewezenverklaring van zware mishandeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R. Schreudering, pleitte voor vrijspraak van de poging tot doodslag en zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank voor de zware mishandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met kracht met een glas in het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen, maar heeft niet bewezen geacht dat er sprake was van een poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte op noodweer en putatief noodweer verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was dat het slachtoffer een dreiging vormde die een noodweersituatie rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet redelijkerwijs kon aannemen dat hij zich moest verdedigen, en dat de enkele verbale bedreiging van het slachtoffer niet voldoende was om een noodweersituatie aan te nemen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/241176-19
Datum uitspraak: 4 februari 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 januari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.C.C. van Roessel en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R. Schreudering naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] (met kracht) met een flesje/glas in het gezicht en/of tegen de hals, althans tegen het hoofd en/of de nek heeft geslagen/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere, althans een, snijwonden/steekwonden in het gezicht en de hals ten gevolge waarvan blijvende littekens zijn ontstaan, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) met een flesje/glas in het gezicht en/of tegen de hals te slaan/steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer] (met kracht) met een flesje/glas in het gezicht en/of tegen de hals heeft geslagen/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt er - kort gezegd - van verdacht dat hij zich op 6 oktober 2019 schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag (primair), dan wel een zware mishandeling (subsidiair), dan wel een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair) van [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) door hem met een glas of flesje in het gezicht en/of tegen de hals te slaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, de poging doodslag, en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, de zware mishandeling.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van de poging doodslag, zoals primair ten laste is gelegd. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
In de nacht van 5 op 6 oktober 2019 ontving [verbalisant 1] de melding dat een vechtpartij plaatsvond ter hoogte van [restaurant naam] . Ter plaatse zag hij een man die een grote diepe wond in zijn wang had, onder het bloed zat en een diepe wond van ongeveer 5 centimeter in zijn hals had waar een groot deel van de huid los hing. Deze man bleek te zijn [slachtoffer] . [2]
[slachtoffer] is vervolgens naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek dat hij meerdere glasverwondingen aan zijn hals en gelaat had opgelopen. [3] De rechtbank heeft op de zitting waargenomen dat [slachtoffer] meerdere grote littekens op zijn linkerwang en aan de linkerkant zijn hals onder zijn kaaklijn heeft. [4] [slachtoffer] heeft een plastisch chirurg geraadpleegd die heeft aangegeven dat plastische chirurgie pas na ruim een jaar overwogen zou kunnen worden terwijl niet zeker is of dit wenselijk is omdat de kans op het ontstaan van nieuw littekenweefsel hoog is. [5]
Ter zitting heeft de rechtbank de camerabeelden van 6 oktober 2019 waarop de gebeurtenissen van die nacht zijn te zien, afgespeeld en zelf waargenomen wat daarop is te zien. De rechtbank heeft vastgesteld dat op deze beelden te zien is dat [slachtoffer] iets tegen de verdachte zegt. [slachtoffer] loopt in de richting van de verdachte, die vervolgens zijn sigaret aan zijn collega die achter hem zit, geeft. Daarna is te zien dat de verdachte en [slachtoffer] tegenover elkaar staan, met hun hoofden tegen elkaar aan, en dat zij iets tegen elkaar zeggen. Vervolgens geeft de verdachte [slachtoffer] een duw, waarop [slachtoffer] een duw teruggeeft. [slachtoffer] heeft al die tijd zijn linkerhand in zijn zak. De verdachte kijkt hierna achterom, in de richting van zijn collega’s. Vervolgens pakt hij een glas dat naast hem op een tafel staat en slaat daarmee met kracht in het gezicht van [slachtoffer] , die daardoor achterover op de grond valt. [6]
De verdachte heeft zichzelf op deze beelden herkend. Hij heeft verklaard dat hij die nacht met een glas in zijn hand een jongen een klap aan de linkerkant van zijn gezicht heeft gegeven. [7]
Poging doodslag?
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen wat de verdachte primair ten laste is gelegd. De rechtbank stelt vast dat de verdachte met kracht met een glas in het gezicht van [slachtoffer] heeft geslagen. [slachtoffer] is geraakt aan de linkerkant van het hoofd, waarbij ook zijn hals vlak onder de kaaklijn is geraakt. Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat hierdoor een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het ontstaan van dodelijk letsel. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Zware mishandeling?
De rechtbank heeft op de zitting waargenomen dat bij [slachtoffer] meerdere grote littekens op zijn linkerwang en vlak onder zijn kaaklijn zijn ontstaan, die waarschijnlijk blijvend zijn. Gezien de aard van dit letsel en de locatie daarvan, is sprake van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
subsidiair
op 6 oktober 2019 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere snijwonden in het gezicht ten gevolge waarvan blijvende littekens zijn ontstaan, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met kracht met een glas in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte

4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het feit en de verdachte strafbaar te verklaren, nu geen sprake is van noodweer(exces) of putatief noodweer. Zij heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat op de beelden niet waarneembaar is dat [slachtoffer] een scherp voorwerp in zijn handen had, zodat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie of dat de verdachte zich deze noodweersituatie verschoonbaar heeft ingebeeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [slachtoffer] tegen de verdachte heeft geroepen: “Ik ga je steken” en de verdachte vervolgens zag dat [slachtoffer] een beweging met zijn hand maakte. Aldus was sprake van een noodweersituatie waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces en meer subsidiair op putatief noodweer(exces) en daarbij gewezen op de omstandigheid dat het neefje van de verdachte enkele weken voor deze gebeurtenis is neergestoken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer allereerst vereist is dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed.
De rechtbank stelt vast dat op de beelden die op de zitting zijn getoond niet waarneembaar is dat, op het moment dat de verdachte het glas vastpakte, [slachtoffer] een (scherp) voorwerp in zijn handen had. Op grond van deze beelden is daarom onvoldoende aannemelijk geworden dat [slachtoffer] de verdachte zou neersteken en dat de verdachte zich tegen deze ogenblikkelijke aanranding moest verdedigen. Daarbij komt dat de verdachte op de zitting heeft verklaard dat het leek alsof [slachtoffer] iets in zijn handen had, maar dat hij dit niet zeker weet, en dat hij hem “waarschijnlijk voor is geweest” door hem met het glas te slaan. Op grond van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank wel met voldoende zekerheid worden aangenomen dat [slachtoffer] “Ik steek je neer” heeft geroepen. Dit wordt bevestigd door de getuigenverklaring van [getuige] . Deze enkele verbale bedreiging is echter onvoldoende om te concluderen dat sprake was van een (reële dreiging van een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer slaagt naar het oordeel van de rechtbank daarom niet.
Nu niet aannemelijk is geworden dat op enig moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, wordt het beroep op noodweerexces eveneens verworpen.
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt, is of de verdachte een geslaagd beroep op putatief noodweer kan doen. Hiervoor is van belang of sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan omdat hij zich het dreigende gevaar verschoonbaar heeft ingebeeld dan wel de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Iemand komt kort gezegd een beroep op putatief noodweer toe als omstandigheden aannemelijk zijn geworden die hem redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij zelf of een ander werd aangevallen. Het (dreigend) gevaar is in dat geval dus ingebeeld en daarnaast moet deze vergissing begrijpelijk zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft zich geen omstandigheid voorgedaan die de verdachte redelijkerwijs als een noodweersituatie heeft kunnen uitleggen. Zoals reeds is overwogen, bevatten het dossier en de camerabeelden onvoldoende aanknopingspunten dat [slachtoffer] een (scherp) voorwerp in zijn handen had en dat aldus sprake was van een reële dreiging. Uit de enkele omstandigheid dat [slachtoffer] riep “Ik ga je steken”, terwijl enkele weken daarvoor het neefje van de verdachte was neergestoken, kon en mocht de verdachte redelijkerwijs niet afleiden dat [slachtoffer] dit ook daadwerkelijk zou doen. Andere omstandigheden die deze veronderstelling zouden kunnen rechtvaardigen, zijn niet aangevoerd en ook overigens niet gebleken. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat het voor de verdachte niet mogelijk was het terras te verlaten en zich aan de situatie te onttrekken. Met andere woorden: een willekeurig ander persoon, geplaatst in de schoenen van de verdachte, zou onder de gegeven omstandigheden de situatie niet als zodanig onmiddellijk bedreigend hebben ervaren dat deze wijze van verdediging geboden was. Het beroep op putatief noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast een voorwaardelijk strafdeel.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Na een woordenwisseling tussen de verdachte en het slachtoffer, heeft de verdachte een glas gepakt en daarmee in het gezicht van het slachtoffer geslagen. De aanleiding voor dit alles was volgens de verdachte een intimiderende houding van het slachtoffer. De rechtbank benadrukt dat dit op geen enkele manier een rechtvaardiging vormt voor zijn handelen. De rechtbank weegt ook mee dat de verdachte zelf werkzaam was in de horeca en dat van hem een andere reactie had mogen worden verwacht. Het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen, te weten littekens in zijn gezicht en hals. Dit letsel is waarschijnlijk blijvend waardoor het slachtoffer voor het leven is getekend en zal blijven worden herinnerd aan deze gebeurtenis. Bovendien vond dit geweldsdelict in het openbaar plaats. Bij omstanders die hiermee werden geconfronteerd, moet dit gevoelens van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom op dit feit alleen worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 december 2019. Daaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van 16 januari 2020, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker. De reclassering heeft geconcludeerd dat de verdachte voordat hij werd aangehouden een stabiel leven had, met een vaste baan en relatie. De kans op recidive wordt ingeschat als laag. De reclassering vindt een behandeling of begeleiding bij het verwerken van gebeurtenissen en de omgang met emoties niet noodzakelijk, maar dit kan wel een beschermende factor zijn. Om die reden wordt geadviseerd aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling bij De Waag.
Gelet op het reclasseringsadvies acht de rechtbank het wenselijk aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen en daaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden. De voorwaardelijke straf dient daarbij enerzijds om te voorkomen dat de verdachte terugvalt in delictgedrag en anderzijds om te bewerkstelligen dat hij zich, indien nodig, zal laten begeleiden en behandelen.
Straffen
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tot slot rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze oriëntatiepunten gaan voor het toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) uit van een gevangenisstraf van 7 maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat uitgangspunt af te wijken. Om die reden zal zij een aanzienlijk lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf van 7 maanden opleggen, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals de reclassering heeft geadviseerd.

6.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 25.484,69.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft hij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert gelet op de omstandigheid dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de schadeposten het horloge, de opgelopen studievertraging, de kleding en het smartengeld onvoldoende zijn onderbouwd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de rechtbank van oordeel is dat het feit en de verdachte strafbaar zijn. De schade die als gevolg daarvan is ontstaan, kan niet aan de benadeelde partij worden toegerekend. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de schadevergoedingsplicht van de verdachte om die reden te verminderen.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten studievertraging en reiskosten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de studievertraging staat op grond van de bijlagen bij de vordering onvoldoende vast dat deze schade aan de benadeelde partij rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post zaakschade, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij hierbij heeft verzocht om vergoeding van de nieuwprijs in plaats van de dagwaarde van deze goederen. De rechtbank zal, rekening houdend met de afschrijving in de periode na aanschaf, de verzochte zaakschade in redelijkheid begroten op een kwart van het verzochte bedrag, te weten een bedrag van € 250,84.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post medische kosten, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Uit bijlage 7 bij de vordering blijkt dat het eigen risico in 2019 niet reeds was verbruikt door andere zorgkosten. Verder stelt de rechtbank op grond van het dossier vast dat de benadeelde partij meerdere keren in het ziekenhuis aan zijn verwondingen is behandeld. Het is aannemelijk dat de kosten hiervan meer bedragen dan het jaarlijkse eigen risico. Het bedrag van € 385,- voor het eigen risico van de zorgverzekering en het bedrag van € 67,35 voor het opvragen van de medische informatie is naar het oordeel van de rechtbank dan ook toewijsbaar. De rechtbank zal voor de post medische kosten een bedrag van € 452,35 toewijzen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, naar billijkheid een bedrag van € 2.500,- toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.203,19. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 oktober 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank aan de hand van het ‘Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven’ begroot op € 922,- (gebaseerd op 2 punten in een zaak met een geldswaarde tot € 10.000,-), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.203,19, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij rechtens golden dan wel gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 2 (twee) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na invrijheidstelling en gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 in Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling, indien en zo lang de reclassering dit nodig acht, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgaanstelling aan te geven, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen van die zorginstelling;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 3.203,19 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 922,-, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.203,19 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2019 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 42 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. M.T. Paulides, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.N.A. Wooning, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019278668, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, basisteam Jan Hendrikstraat, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 116).
2.Het proces-verbaal van bevindingen, blz. 49.
3.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 12 oktober 2019, opgesteld door de arts [naam] , blz. 116.
4.De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 21 januari 2020.
5.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 15 januari 2020, opgesteld door plastisch chirurg [naam] , productie 1 bij het verzoek tot schadevergoeding van [slachtoffer] .
6.De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 21 januari 2020.
7.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 januari 2020.